33631 |
waterput |
put:
pøt (Q105p Heer),
pøͅt (Q105p Heer)
|
[RND 08] [SGV (1914)]
I-7
|
21663 |
wbd: verkopen voor |
laten:
loatə (Q105p Heer)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
22860 |
weddenschap |
weddenschap:
wɛdənsjap (Q105p Heer)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
wedevrouw:
wedevrouw (Q105p Heer)
|
weduwe [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
wedeman:
wedema͂n (Q105p Heer)
|
weduwnaar [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
schtŏf (Q105p Heer)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21279 |
weelde |
weelde:
wêlde (Q105p Heer),
welmoed:
(m.).
waalmoot (Q105p Heer)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
weerliechte (Q105p Heer),
wéérlichte (Q105p Heer)
|
bliksemen aan de horizon zodat alleen de weerschijn zichtbaar is zonder dat de donder gehoord wordt [weerlichten, heilichten] [N 81 (1980)] || bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
weerleech (Q105p Heer),
weirliĕch (Q105p Heer),
zeebrand:
ziebrand (Q105p Heer)
|
bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wêr (Q105p Heer)
|
weer [SGV (1914)]
III-4-4
|