e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootmoeder bes: besj (Heerlen), bestemoeder: bestemodder (Heerlen), grootmam: groewtmam (Heerlen), grootmoeder: groetmodder (Heerlen), groeëtmódder (Heerlen), gross (du.): groeës (Heerlen, ... ), groosz (Heerlen), mar.: var. op het Ned. "grootje"?  groeës (Heerlen), gross-mam: groeësmam (Heerlen, ... ), gross-moeder: groeësmodder (Heerlen), cf. VD D-N s.v. "grossmutter  groeësmodder (Heerlen), grossmama (du.): cf. VD D-N s.v. "Grossmama  groeësmama (Heerlen), oma: oma (Heerlen) grootje || grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; grootmoeder zit te breien; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; grootmoeder zit te breien; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || opoe III-2-2
grootouders grootouders: groewtouwersch (Heerlen), groeëtouwesj (Heerlen), gross-ouders: groeësouwesj (Heerlen) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootte grootte: grüde (Heerlen) grootte [SGV (1914)] III-4-4
grootvader bestevader: bestevadder (Heerlen), grootpap: groewtpap (Heerlen), grootvader: groeëtvadder (Heerlen), gross: groeës (Heerlen), gross (du.): groosz (Heerlen), gross-pap: groeëspap (Heerlen, ... ), gross-papa: cf. VD- D-N s.v. "Grosspapa  groeëspapa (Heerlen), gross-vader: groeësvadder (Heerlen, ... ), cf. VD - D-N s.v. "Grossvater  groeësvadder (Heerlen), opa: opa (Heerlen) grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; grootvader rookt een pijp; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; grootvader rookt een pijp; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
grootx groot: groeët (Heerlen, ... ), groeət (Heerlen) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote hoeveelheid, hoop berm: bèèrm (Heerlen), hoop: hoap (Heerlen), hoop (Heerlen), hopen (mv.): hoape (Heerlen) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] || hoop [SGV (1914)] || hoopen (mv.) [SGV (1914)] III-4-4
grote knikker marbel: grote glazen knikker  marbel (Heerlen), schiethuif: grote schietknikker van klei of van steen  scheethuuf (Heerlen) Een grote knikker. [N R (1968)] III-3-2
grote lijster grote lijster: groeëte liester (Heerlen), grôête liester (Heerlen) grote lijster || grote lijster (27 forse vogel; vlekken vallen meer op dan bij zanglijster [019]; krachtige vlucht; ook op trek; broedt tegenwoordig ook bij woningen; luide zang en nest lijken op merel [018]; roep is hard geratel [N 09 (1961)] III-4-1
grote ruzie? woeste krach (du.): wustə-kràch (Heerlen) een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)] III-3-1
grote schoonmaak huispoets: der hoesputz is vèèrdig (Heerlen), dər hōēspoets is klaor (Heerlen), hoesputz (Heerlen), hōespoets (Heerlen), vier sind aan der hoesputz (Heerlen), vir hubbə hōēspoets (Heerlen) de schonmaak is achter de rug [DC 15 (1947)] || het schoonmaken van het gehele huis, dat in het voorjaar plaats heeft [DC 15 (1947)] || wij zijn aan het schoonmaken [DC 15 (1947)] III-2-1