e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q113p plaats=Heerlen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoolhoofd hoofdmeester: hoofmeestər (Heerlen) het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)] III-3-1
schoolkinderen schoolkinderen: ṣu:lkɛ.iŋər (Heerlen) schoolkinderen [RND] III-3-1
schoolopziener schoolopzichter: schoelopzichter (Heerlen) schoolopziener [SGV (1914)] III-3-1
schoondochter schoondochter: sjoeëndochter (Heerlen, ... ), sjōēwdogtər (Heerlen), snaar: sjnoar (Heerlen, ... ), snoòr (Heerlen), oud  schnoar (Heerlen) schoondochter [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] III-2-2
schoonmoeder schoonmam: sjoeënmam (Heerlen), sjōēmam (Heerlen), schoonmama: sjoeënmama (Heerlen), schoonmoeder: sjoeënmodder (Heerlen), sjōēwnmoddər (Heerlen), zwegermoeder: sjweegermodder (Heerlen), cf. WNT s.v. "zweger"ablautende nevenvorm van zwager. Ook gebruikt voor schoonvader; afl. zweegster (schoonzuster), zwegerse (schoonmoeder), zwegerse (schoonzuster), zwegerheer (schoonvader), zwegermoeder (schoonmoeder), zwegervader (schoonvader)  sjwegermodder (Heerlen) schoonmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonouders schoonouders: sjoeënouwesj (Heerlen), sjōēwnouwərs (Heerlen) schoonouders [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonvader schoonpap: sjoeënpap (Heerlen), sjōēwpap (Heerlen), schoonpapa: sjoeënpapa (Heerlen), schoonvader: sjoeënvadder (Heerlen), sjooenvadder (Heerlen), sjōēwvadər (Heerlen), zwegerpap: sjwiggerpap (Heerlen), zwegervader: cf. WNT s.v. "zweger"ablautende nevenvorm van zwager. Ook gebruikt voor schoonvader; afl. zweegster (schoonzuster), zwegerse (schoonmoeder), zwegerse (schoonzuster), zwegerheer (schoonvader), zwegermoeder (schoonmoeder), zwegervader (schoonvader)  sjwegervadder (Heerlen) schoonvader [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonzoon eidam (du.): eijem (Heerlen), cf. VD D-N s.v. "Eidam"(schoonzoon)  eejum (Heerlen), schoonzoon: sjoeënzoeën (Heerlen), sjoeënzoon (Heerlen), sjōēwsoewn (Heerlen) schoonzoon [DC 05 (1937)] III-2-2
schoonzuster schoonzuster: sjoeënzusteer (Heerlen), sjōēwzustər (Heerlen), zwegerse: schwēgische?? (Heerlen), sjweegesje (Heerlen, ... ), sjwegersje (Heerlen) schoonzuster [SGV (1914)] || schoonzuster, zwagerin || schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)] III-2-2
schoor polt: polt (Heerlen  [(Emma)]   [Domaniale]), stijp: štip (Heerlen), stut: štøt (Heerlen), štø̜t (Heerlen) Balk die horizontaal tussen twee ondersteuningen wordt geplaatst om te verhinderen dat de ondersteuningen door de druk gaan verschuiven. Ook Defoin (pag. 67) kent schoor in deze betekenis: "Brengen grondbewegingen de stabiliteit van de stutting in gevaar, dan worden de ramen op een afstand gehouden door tussenschoren." Volgens Vanwonterghem en Haust daarentegen wordt de schoor gebruikt als horizontale verbinding tussen de stijlen van één ondersteuning om de zijdelingse druk op te vangen. Laatstgenoemde schrijft bij het lemma "tindrê" (pag. 219): "Bois qu''on chasse, surtout en dressant, entre les deux montants du cadre de voie pour empêcher que la poussée latérale ne les rapproche." [N 95, 349; N 95, 365; N 95, 300; N 95, add.; monogr.; Vwo 624; Vwo 691; Vwo 772; Vwo 773] || Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr] II-5, II-9