21427 |
schoolhoofd |
hoofdmeester:
hoofmeestər (Q113p Heerlen)
|
het hoofd van een lagere school [bovenmeester, bovenkoster] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu:lkɛ.iŋər (Q113p Heerlen)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
21366 |
schoolopziener |
schoolopzichter:
schoelopzichter (Q113p Heerlen)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
sjoeëndochter (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjōēwdogtər (Q113p Heerlen),
snaar:
sjnoar (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
snoòr (Q113p Heerlen),
oud
schnoar (Q113p Heerlen)
|
schoondochter [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmam:
sjoeënmam (Q113p Heerlen),
sjōēmam (Q113p Heerlen),
schoonmama:
sjoeënmama (Q113p Heerlen),
schoonmoeder:
sjoeënmodder (Q113p Heerlen),
sjōēwnmoddər (Q113p Heerlen),
zwegermoeder:
sjweegermodder (Q113p Heerlen),
cf. WNT s.v. "zweger"ablautende nevenvorm van zwager. Ook gebruikt voor schoonvader; afl. zweegster (schoonzuster), zwegerse (schoonmoeder), zwegerse (schoonzuster), zwegerheer (schoonvader), zwegermoeder (schoonmoeder), zwegervader (schoonvader)
sjwegermodder (Q113p Heerlen)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
sjoeënouwesj (Q113p Heerlen),
sjōēwnouwərs (Q113p Heerlen)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20150 |
schoonvader |
schoonpap:
sjoeënpap (Q113p Heerlen),
sjōēwpap (Q113p Heerlen),
schoonpapa:
sjoeënpapa (Q113p Heerlen),
schoonvader:
sjoeënvadder (Q113p Heerlen),
sjooenvadder (Q113p Heerlen),
sjōēwvadər (Q113p Heerlen),
zwegerpap:
sjwiggerpap (Q113p Heerlen),
zwegervader:
cf. WNT s.v. "zweger"ablautende nevenvorm van zwager. Ook gebruikt voor schoonvader; afl. zweegster (schoonzuster), zwegerse (schoonmoeder), zwegerse (schoonzuster), zwegerheer (schoonvader), zwegermoeder (schoonmoeder), zwegervader (schoonvader)
sjwegervadder (Q113p Heerlen)
|
schoonvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20353 |
schoonzoon |
eidam (du.):
eijem (Q113p Heerlen),
cf. VD D-N s.v. "Eidam"(schoonzoon)
eejum (Q113p Heerlen),
schoonzoon:
sjoeënzoeën (Q113p Heerlen),
sjoeënzoon (Q113p Heerlen),
sjōēwsoewn (Q113p Heerlen)
|
schoonzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20263 |
schoonzuster |
schoonzuster:
sjoeënzusteer (Q113p Heerlen),
sjōēwzustər (Q113p Heerlen),
zwegerse:
schwēgische?? (Q113p Heerlen),
sjweegesje (Q113p Heerlen, ...
Q113p Heerlen),
sjwegersje (Q113p Heerlen)
|
schoonzuster [SGV (1914)] || schoonzuster, zwagerin || schoonzuster; Bestaan er verschillende woorden voor de zuster van den man of de vrouw, en de vrouw van den broeder? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
27939 |
schoor |
polt:
polt (Q113p Heerlen
[(Emma)]
[Domaniale]),
stijp:
štip (Q113p Heerlen),
stut:
štøt (Q113p Heerlen),
štø̜t (Q113p Heerlen)
|
Balk die horizontaal tussen twee ondersteuningen wordt geplaatst om te verhinderen dat de ondersteuningen door de druk gaan verschuiven. Ook Defoin (pag. 67) kent schoor in deze betekenis: "Brengen grondbewegingen de stabiliteit van de stutting in gevaar, dan worden de ramen op een afstand gehouden door tussenschoren." Volgens Vanwonterghem en Haust daarentegen wordt de schoor gebruikt als horizontale verbinding tussen de stijlen van één ondersteuning om de zijdelingse druk op te vangen. Laatstgenoemde schrijft bij het lemma "tindrê" (pag. 219): "Bois qu''on chasse, surtout en dressant, entre les deux montants du cadre de voie pour empêcher que la poussée latérale ne les rapproche." [N 95, 349; N 95, 365; N 95, 300; N 95, add.; monogr.; Vwo 624; Vwo 691; Vwo 772; Vwo 773] || Paal of stijl die ter ondersteuning schuin onder een constructie wordt geplaatst. [N 31, 48b; monogr]
II-5, II-9
|