e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heerlen

Overzicht

Gevonden: 6886
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braamstruik bramelen: WBD/WLD  braoməl (Heerlen), bramen: brieem (Heerlen), brieëm (Heerlen), bramenstruik: oud  briemeschtroek (Heerlen) braamstruik [SGV (1914)] || De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: broane (Heerlen), broaë (Heerlen), brôâne (Heerlen) braden [SGV (1914)] III-2-3
brak, vals dak brak: brak (Heerlen  [(Emma / Oranje-Nassau I-IV)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Slappe leisteenbank in het dak die dreigt in te storten. [N 95, 576; N 95, 898; N 95, 899; monogr. Vwo 188; Vwo 194; Vwo 670; Vwo 711; Vwo 810; div.] II-5
braken braken: braake (Heerlen), brākǝ (Heerlen), gobbelen: göbbele (Heerlen), kotsen: kotse (Heerlen, ... ), overgeven: uvvergeeve (Heerlen), spijen: spuje (Heerlen, ... ) Braken of breken van taai-taai- en peperkoekdeeg. Volgens de informant van L 292 worden, als het deeg klaar is na een maand liggen, werkende stoffen o.a. honing, potas en ammoniak met koolzuur in het deeg gebracht. Het deeg wordt dan met de braak gekneed en omgegooid. De ligperiode van het deeg vooraf kan variëren van een paar dagen (Q 112) tot een halfjaar (Q 198b) of zelfs een jaar (L 271). Het deeg moet eigenlijk verstorven zijn. [N 29, 89a; monogr.] || kotsen [SGV (1914)] || overgeven, vomeren [speuwe, spaven, kitse, kotse, kalve, kalvere] [N 10 (1961)] II-1, III-1-2
bramenvlaai bramelenvla: braomele vla (Heerlen), broamelevla (Heerlen), Eigen syst.  brōāmelevla (Heerlen) Bramenvla [N 16 (1962)] III-2-3
brandblaar brandblaar: brantblaor (Heerlen), hitseblaar: hitsehbloar (Heerlen) Een brandblaar. [DC 14 (1946)] III-1-2
branden branden: brɛnǝ (Heerlen), brennen: brɛnə (Heerlen), der kachel brent (Heerlen), fonksen: bargoens  fonkse (Heerlen), vlammen: bargoens  vlemme (Heerlen) branden || brandt [de kachel ~ ] [SGV (1914)] || Na het krabben worden nog achtergebleven haren met brandend stro of een kaars of, moderner, met een (gas)brander verwijderd. [N 28, 25; N 28, 32] II-1, III-2-1
brander van een lamp brenner: brenner (Heerlen) brander (v. e. lamp) [SGV (1914)] III-2-1
brandewijn brandewijn: bràndewīēn (Heerlen), schnaps (du.): schnàps (Heerlen), Verklw. sjnepske  sjnaps (Heerlen) brandewijn || brandewijn; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank, gestookt uit wijn of graan (brandewijn, snevel, franse) [N 80 (1980)] III-2-3
brandhout brandhout: brankhoot (Heerlen), brenhout: brenhoot (Heerlen), hakhout: hakhoot (Heerlen), vinkelhout: vunkelhoot (Heerlen), vonkelhout: vunkelhoot (Heerlen), vøŋkəlhōt (Heerlen) [SGV (1914)]brandhout [SGV (1914)] || hakhout I-7, III-2-1