18021 |
fluim |
fluim:
fliem (L165p Heijen)
|
fluim [SGV (1914)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
fluweel:
flywējl (L165p Heijen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loerts (L165p Heijen),
tut:
tut (L165p Heijen)
|
fopspeen
III-2-2
|
34119 |
forsgebouwde koe |
geblokte koe:
gǝblǫktǝ kuu̯ (L165p Heijen)
|
[N 3A, 141a]
I-11
|
18784 |
franje |
franje:
franje (L165p Heijen),
franjǝ (L165p Heijen)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
31370 |
freesbank, freesmachine |
frees:
frē̜s (L165p Heijen)
|
Een werkbank waarop freeswerkzaamheden worden uitgevoerd. De freesbank bestaat uit een verstelbare tafel en een as waarop een frees, een cirkelvormige stalen schijf met fijne inkervingen of tanden, kan worden vastgezet. Wanneer de frees draait snijden de tanden of inkervingen zeer kleine spanen van het te bewerken metalen voorwerp af totdat dit de vereiste vorm heeft gekregen. Het werkstuk rust daarbij op de tafel. [N 33, 350a; monogr.]
II-11
|
20586 |
fruit bewaren |
muiken:
mojjeke (L165p Heijen),
moïkken (L165p Heijen),
moͅi̯əkə (L165p Heijen)
|
meuken (fruit bewaren) [SGV (1914)] || meuken, rijpen
III-2-3
|
22851 |
fuik |
fuik:
fük (L165p Heijen)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
poepeendje:
poepé.ndje (L165p Heijen)
|
fuut
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
goan (L165p Heijen)
|
gaan [SGV (1914)]
III-1-2
|