e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Heusden

Overzicht

Gevonden: 1890
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefnagels hoefnagels: hufnā.gǝls (Heusden), hūxnā.gǝls (Heusden) De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
hoefsmid smid: smē.t (Heusden) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hufstal (Heusden), hūxst ̇al (Heusden) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: ⁄n hoek (Heusden) hoek [ZND 27 (1938)] III-4-4
hoepel ring: n rink (Heusden) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepelen repen: riepen (Heusden), ringen: ringen (Heusden) b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
holenduif bosduif: bosdouf (Heusden), houtduif: houtdouf (Heusden) holenduif III-4-1
hommel hommel: ook in ZND 01, a-m  hoemmel (Heusden) hommel [ZND 27 (1938)] III-4-2
homp, brok, klont klomp: klomp (Heusden), klot: klot (Heusden) kluit [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hond (Heusden, ... ), hoͅ.nt (Heusden) hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)], [ZND m] III-2-1