31615 |
hoefnagels |
hoefnagels:
hufnā.gǝls (K360p Heusden),
hūxnā.gǝls (K360p Heusden)
|
De lange nagels waarmee de hoefijzers aan de hoeven bevestigd worden. Een hoefnagel bestaat uit een kop, kling en zwik of punt. Hoefnagels werden vroeger door de smid zelf gesmeed, tegenwoordig worden zij industrieel vervaardigd. Zie ook afb. 232. Franse hoefnagels hebben een vierkante kop in de vorm van twee afgeknotte pyramides die met de basis tegen elkaar liggen. De onderste pyramide gaat bij dit type over in de kling. Engelse hoefnagels, ook ritsnagels genoemd, hebben een kleine, langwerpig vierkante kop waarvan de buitenvlakte schuins naar de kling overgaat, terwijl de binnenvlakte recht of bijna recht is. De kop van de Engelse hoefnagel past in de groef of rits van het ritsijzer. [N 33, 367a; N 33, 367b; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
smid:
smē.t (K360p Heusden)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufstal (K360p Heusden),
hūxst ̇al (K360p Heusden)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
⁄n hoek (K360p Heusden)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
22358 |
hoepel |
ring:
n rink (K360p Heusden)
|
Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
repen:
riepen (K360p Heusden),
ringen:
ringen (K360p Heusden)
|
b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22024 |
holenduif |
bosduif:
bosdouf (K360p Heusden),
houtduif:
houtdouf (K360p Heusden)
|
holenduif
III-4-1
|
24324 |
hommel |
hommel:
ook in ZND 01, a-m
hoemmel (K360p Heusden)
|
hommel [ZND 27 (1938)]
III-4-2
|
25062 |
homp, brok, klont |
klomp:
klomp (K360p Heusden),
klot:
klot (K360p Heusden)
|
kluit [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
19784 |
hond |
hond:
hond (K360p Heusden, ...
K360p Heusden),
hoͅ.nt (K360p Heusden)
|
hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 08 (1925)], [ZND m]
III-2-1
|