e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L292p plaats=Heythuysen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schreeuwen kaken: kaken (Heythuysen), kweken: kwē̜kǝ (Heythuysen), schremen: Van Dale: schremen, (gew.) schreeuwen; -schreien.  sjremen (Heythuysen), tuiten: tōēten (Heythuysen) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)] I-12, III-3-1
schrobben schrobben: schrûbben (Heythuysen), sroebə (Heythuysen) schrobben [DC 15 (1947)] III-2-1
schrobbezem schrobber: sjroeber (Heythuysen), Zie tekening 3 (rechts)  šruuber (Heythuysen), Zie tekening: 3 (rechtse)  schrubber (Heythuysen) bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag fok(s)zwans: fuk˲zwans (Heythuysen) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12
schroden (mout) malen: mālǝ (Heythuysen) Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.] II-2
schroeien schroeien: sjrujen (Heythuysen) Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)] III-2-1
schrokken goed inladen: goot inláájə (Heythuysen), schransen: sjranse (Heythuysen), schrokken: sjrŏkke (Heythuysen), vreten: vréétə (Heythuysen) schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)] III-2-3
schub schub: sjubben (Heythuysen) Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)] III-4-2
schuchter bleu: bleu (Heythuysen) bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)] III-1-4
schuier borstel: borstəl (Heythuysen), bøͅrstəl (Heythuysen) stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)] III-2-1