21368 |
schreeuwen |
kaken:
kaken (L292p Heythuysen),
kweken:
kwē̜kǝ (L292p Heythuysen),
schremen:
Van Dale: schremen, (gew.) schreeuwen; -schreien.
sjremen (L292p Heythuysen),
tuiten:
tōēten (L292p Heythuysen)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] || luid en doordringend roepen, schreeuwen [kweken, kwaken, keken, schreien, krijten, krijsen] [N 87 (1981)]
I-12, III-3-1
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
schrûbben (L292p Heythuysen),
sroebə (L292p Heythuysen)
|
schrobben [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobber:
sjroeber (L292p Heythuysen),
Zie tekening 3 (rechts)
šruuber (L292p Heythuysen),
Zie tekening: 3 (rechtse)
schrubber (L292p Heythuysen)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)] || bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
31753 |
schrobzaag, sleutelgatzaag |
fok(s)zwans:
fuk˲zwans (L292p Heythuysen)
|
Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330]
II-12
|
25705 |
schroden |
(mout) malen:
mālǝ (L292p Heythuysen)
|
Het mout malen waardoor het in de korrel aanwezige extract kan oplossen. De invuller uit L 318 maakt hierbij onderscheid tussen "malen", waarbij hij bedoelt dat het mout grof wordt gemalen, en "pletten" in de betekenis van "mout" fijnbreken". [N 35, 15; monogr.]
II-2
|
19411 |
schroeien |
schroeien:
sjrujen (L292p Heythuysen)
|
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20489 |
schrokken |
goed inladen:
goot inláájə (L292p Heythuysen),
schransen:
sjranse (L292p Heythuysen),
schrokken:
sjrŏkke (L292p Heythuysen),
vreten:
vréétə (L292p Heythuysen)
|
schrokken; Hoe noemt U: Gulzig eten (schrokken, slokken, vreten, verschrokken, schoffelen, wolven, zwelgen, worgen, moffelen, buffelen, schransen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24374 |
schub |
schub:
sjubben (L292p Heythuysen)
|
Hoe noemt u elk van de dunne plaatjes waarmee de huid van een vis geheel of gedeeltelijk is bedekt (schub, schubbe, schelp, schulp) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18844 |
schuchter |
bleu:
bleu (L292p Heythuysen)
|
bang om de aandacht te trekken of zich te vertonen [blode, bedeesd, beschaamd, schuchter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19565 |
schuier |
borstel:
borstəl (L292p Heythuysen),
bøͅrstəl (L292p Heythuysen)
|
stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|