25013 |
omtrek, omvang |
ombouw:
umbouw (Q039p Hoensbroek),
omtrek:
omtrek (Q039p Hoensbroek)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33651 |
omwalde akker |
beemd:
bē.mt (Q039p Hoensbroek)
|
Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
25087 |
onbelangrijk |
niet belangrijk:
neet belangriek (Q039p Hoensbroek),
niet veel:
neet vuul (Q039p Hoensbroek),
nietig:
nietig (Q039p Hoensbroek),
onbelangrijk:
onbelangrijk (Q039p Hoensbroek),
weinig:
wieënig (Q039p Hoensbroek),
wiêênig (Q039p Hoensbroek),
zonder belang:
ein zaak zonder belang (Q039p Hoensbroek)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)] || weinig [DC 39 (1965)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
onbeleefd:
onbelaef zien (Q039p Hoensbroek)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
onbeschoft:
onbeschoef (Q039p Hoensbroek)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21792 |
onbeschaamd |
<omschr.> geen schaamte hebben:
gen schaamte hebbe (Q039p Hoensbroek)
|
geen schaamte hebbend [(zeer) brutaal, astrant, frech, vrank, frank] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
<omschr.> die springt dich in de nak:
dee sjpringt dich i-gen-nak (Q039p Hoensbroek),
foetelaar:
foeteleer (Q039p Hoensbroek),
inne fōēteleer (Q039p Hoensbroek),
jodenstreken veil hebben:
dië haat juude sjtrīēk veil (Q039p Hoensbroek),
onvertrouwbaar (bn.):
onvertroebaar (Q039p Hoensbroek),
sjacheraar:
sjacherêêr (Q039p Hoensbroek),
weinig adem hebben:
(oam = adem).
dèë hat wieënig oam (Q039p Hoensbroek),
weinig op de noten hebben:
he haad wieënig op de neuëd (Q039p Hoensbroek)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kloar (Q039p Hoensbroek, ...
Q039p Hoensbroek),
schoon:
schun (Q039p Hoensbroek)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25092 |
onbruikbaar maken, verbruien |
begaden:
begaaid (Q039p Hoensbroek),
verbruien:
verbruje (Q039p Hoensbroek)
|
onbruikbaar maken, zijn waarde doen verliezen [verworden, verdraaien, begaaien, verbruien, bederven, verpeuteren, nonen, verballemonden] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21857 |
onbruikbare voorraad |
bocht:
bocht (Q039p Hoensbroek),
bôch (Q039p Hoensbroek),
troep:
troep (Q039p Hoensbroek),
zooi:
zooi (Q039p Hoensbroek)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|