e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
homp, brok, klont klot: klot (Hoepertingen), kluit: klajət (Hoepertingen) kluit [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)] III-4-4
hond hond: hond (Hoepertingen, ... ), hont (Hoepertingen, ... ), hōͅ.nt (Hoepertingen), hoͅ.nt (Hoepertingen), hoͅnt (Hoepertingen) hond [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)], [ZND 21 (1936)], [ZND m], [ZND m] III-2-1
hondenhok hondskot: hoͅntskoͅt (Hoepertingen) hondenhok [ZND 38 (1942)] III-2-1
honing honig: hǫwnex (Hoepertingen), ōwnix (Hoepertingen), honing: how.ǝneŋ (Hoepertingen), hǫwneŋ (Hoepertingen) Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.] II-6
honingpers pers: pãs (Hoepertingen) Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.] II-6
hoofd hoofd: Mv koep  højt (Hoepertingen), kop: kop (Hoepertingen) een kop [ZND A1 (1940sq)] || hoofd [ZND 01 (1922)] III-1-1
hoofd (spotnamen) tets: tjes (Hoepertingen) Spotbenamingen voor het hoofd [N 109 (2001)] III-1-1
hoofdaltaar hoogaltaar: hoogaltaar (Hoepertingen, ... ) Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)] III-3-3
hoofddoek neusdoek: nø̜i̯zǝk (Hoepertingen), nø͂ͅsdu:k (Hoepertingen) Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] I-4, III-1-3
hoofdkaas geperste kop: gepazdə koͅp (Hoepertingen), gəpā.zdə koͅp (Hoepertingen), hoofdkaas: høͅytkiəs (Hoepertingen) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)] III-2-3