20355 |
zwager |
schoonbroer:
schaowbrŭŭr (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
schōēnbrŭŭ (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
zwager:
zwôegər (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
schoonbroeder [ZND 06 (1924)] || schoonbroer/-broeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
34037 |
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen |
wit en zwarte:
wet ɛn zwatǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 3A, 127]
I-11
|
33481 |
zwarte bes |
zwarte kroezelen:
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4
zwatə krūzəl (P188p Hoepertingen)
|
zwarte aalbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34039 |
zwarte koe |
zwarte koe:
zwatǝ [koe] (P188p Hoepertingen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 129]
I-11
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (P188p Hoepertingen)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kreije (P188p Hoepertingen),
krɛ-jə (P188p Hoepertingen),
geen fon.doc.
kraai (P188p Hoepertingen)
|
kraai [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
vergifbolletjes:
vǝrgī.f˱bø̜lǝkǝs (P188p Hoepertingen)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
19541 |
zwavelstok |
solferstokje:
soͅlfərstøkskə (P188p Hoepertingen),
stokje:
støkskə (P188p Hoepertingen)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
sollefər (P188p Hoepertingen)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
smet:
smęt (P188p Hoepertingen)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|