| 19491 |
zolderkamer |
zolderkamer:
zoͅldərkōmər (P188p Hoepertingen)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
| 26149 |
zomen |
zomen:
zø̄jmǝ (P188p Hoepertingen),
zǫjmǝ (P188p Hoepertingen)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zoumərkleər (P188p Hoepertingen)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 34429 |
zomerverblijf |
schaap(s)stal:
sxǫpsstal (P188p Hoepertingen)
|
[N 78, 25; monogr.]
I-12
|
| 23534 |
zondagmissaal |
missaal:
missaal (P188p Hoepertingen)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sondoͅxsə kleər (P188p Hoepertingen)
|
zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 28991 |
zoom |
zoom:
zø̜jm (P188p Hoepertingen),
zǭm (P188p Hoepertingen)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
| 20189 |
zoon |
zoon:
zôôn (P188p Hoepertingen)
|
zoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
| 20286 |
zuigfles |
papfles:
papfleis (P188p Hoepertingen)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 21523 |
zuinig zijn |
afpitsen:
ze aofpitsə (P188p Hoepertingen)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|