e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P188p plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3594
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braam braamdoornen: brumdzu.n (Hoepertingen), brō.ndzōǝ.n (Hoepertingen) Rubus fruticosus L. Het bekende moeilijk te verwijderen doornige gewas in wegbermen, aan bosranden en dergelijke met tot 3 meter lange gestekelde takken, die vaak boogvormig overhangen, en zwarte (onrijp: rode) samengestelde smakelijke vruchtjes. De gewone braam bloeit van mei tot juli met witte tot roze bloempjes. Ook in cultuur om de eetbare vruchten. De vraag in de enquête van J. Goossens is gesteld vanwege de braamtakken in verband met de vervaardiging van korven. Deze worden gemaakt van strowissen en de lange taaie braamtakken die van hun doornen zijn ontdaan. [JG 1a, 1b; A 13, 5b; RND 82; monogr.] I-5
braambes braambeerten: bru?omd?Ëon = braamstruik  bru̞ombii̯rətə (Hoepertingen), moezebeien: zie ook ZND01 a-m (geen verzamelfiches)  musəbi.jɛə (Hoepertingen) braam(bessen) [RND] || braambes [ZND 01u (1924)] III-4-3
braambessen beren: bīrǝ (Hoepertingen), braamberen: bro.mbiǝ.rǝ (Hoepertingen) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik braamdoorn: zie ook ZND32  bruwndjuwn (Hoepertingen) braamstruik [ZND 01 (1922)] III-4-3
braden braden: bruwə (Hoepertingen), bruə (Hoepertingen) vlees braden en vlees bakken [ZND 01 (1922)] III-2-3
braken braken: broake (Hoepertingen), [gewoon]  braəkə (Hoepertingen), kotsen: koͅtsə (Hoepertingen, ... ), [plat]  kotsen (Hoepertingen), [plat], [schertsend]  kotsen (Hoepertingen), overgeven: vergiəven (Hoepertingen), [gewoon]  uivergeəve (Hoepertingen), spuwen: spauwe (Hoepertingen), [gewoon]  spauəw (Hoepertingen), [plat]  spauəwə (Hoepertingen) braken (overgeven, kotsen) [ZND 01 (1922)] || geef de gemeenzame woorden en uitdrukkingen voor overgeven, braken; geef aan tussen twee haakjes of ze gewoon , plat, schertsend, enz. gebruikt worden. [ZND 28 (1938)] || kotsen (braken) [ZND 01 (1922)] III-1-2
brander van een lamp bek: bɛk (Hoepertingen) brander (van een lamp) [ZND 01 (1922)] III-2-1
brandhout vinkelhout: fenkelhout (Hoepertingen), fēͅi̯ŋkəlu(u̯)ət (Hoepertingen, ... ) [Lk 02 (1953)]brandhout [ZND 01 (1922)] || brandhout; klein hout voor de kachel [ZND 22 (1936)] I-7, III-2-1
brandkast in de sacristie brandkast: brandkas (Hoepertingen, ... ) De brandkast, kluis of safe, waarin de heilige vaten bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
brandnetel etel: itǝl (Hoepertingen), ittel: itəl (Hoepertingen) (brand)netel [ZND 01 (1922)] || Urtica L. Van dit zeer algemeen voorkomende onkruid bestaan er twee soorten: de grote brandnetel (Urtica dioica L.) en de kleine brandnetel (Urtica urens L.), die in praktijk eigenlijk niet van elkaar onderscheiden worden. De grote of groffe, die van 30 cm tot meer dan 2 m lang kan worden en hierbij afgebeeld is, groeit meer op stikstofrijke, vaak halfbeschaduwde vruchtbare gronden en stortplaatsen. De kleine of fijne -van 15 tot 60 cm hoog- meer op droge plaatsen, op bouwland en in moestuinen. Beide soorten hebben brandharen en grofgezaagde bladeren, die bij aanraking een brandend gevoel veroorzaken. De bloemen zien eruit als groenige trosjes, bij de grote tot enkele centimenters lang en hangend, en bloeien van juni, respectievelijk mei, tot de herfst. [A 13, 11; L 1, a-m; L 1u, 24; L 5, 15; L 15, 2; S 5; Gi 1, 14; monogr.; add. uit S 25; JG 1b] I-5, III-4-3