e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mei mei: Sub mee: Ze steken de meiboom als de ruwbouw opgetrokken is.  dë mee stêkë (Hoeselt), meiboom: meeboom (Hoeselt) [De meiboom steken]. || de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] III-3-2
meid, dienstmeid maagd: mǭx (Hoeselt) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doorn: zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  diön (Hoeselt), haagdoorn: hôogdjon (Hoeselt), zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  hāōgedwon (Hoeselt), hagenbloempjes: de bloemen zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  hoagebleumkes (Hoeselt), hagendoorn: de stam zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd  hoagedjeun (Hoeselt) haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || haagdoorn III-4-3
meikever mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  moͅllər (Hoeselt), pijpje: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; vrouwtje  pijpke (Hoeselt), ronkkever: ronkkêver (Hoeselt), ronkkêvër (Hoeselt), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  ronkkèver (Hoeselt) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [ZND 01 (1922)] III-4-2
meineed valse eed: valsën éed (Hoeselt) een valse eed, meineed [N 96D (1989)] III-3-1
meiraap raap: rwope (Hoeselt) De meiraap, een vroege variëteit van de raap (meiraap, tolletje, knolletje, kelen, raap). [N 82 (1981)] I-7
meisje met wie een jongen verkering heeft lief: më lief (Hoeselt), meidje: het metske (Hoeselt), metske (Hoeselt), më mètske (Hoeselt) het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 115 (2003)], [N 87 (1981)] III-2-2
meisje met wie men verloofd is verloofde: verloofde (Hoeselt) verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] III-2-2
meisjeshemd? onderlijfje: onnerlèfke (Hoeselt) Onderhemd voor meisjes. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van meisjes? [DC 62 (1987)] III-1-3
meisjesondergoed mdchensondergoed: metskesonnergōēd (Hoeselt) Ondergoed voor meisjes. [DC 62 (1987)] III-1-3