22090 |
duivenslag |
val:
val (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
và:l (Q077p Hoeselt)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zij (Q077p Hoeselt),
zīj (Q077p Hoeselt)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)] || een vrouwelijke duif (duivinne, wijfje) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
deul (Q077p Hoeselt),
deul zien (Q077p Hoeselt),
draaiachtig:
drĕe-ĕetëg (Q077p Hoeselt),
drè-ètich (Q077p Hoeselt),
drê-êtich (Q077p Hoeselt),
duizelig:
dauzelig (Q077p Hoeselt),
duizelig (Q077p Hoeselt),
verduizeld:
verdauzelt (Q077p Hoeselt),
verduizeld (Q077p Hoeselt),
zat:
zeat (Q077p Hoeselt),
zot (Q077p Hoeselt),
zô:t (Q077p Hoeselt)
|
duizelig zijn [DC 60 (1985)] || duizeligheid [DC 60 (1985)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, schwindel(ig), dul(le)). [N 107 (2001)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)] || hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
duzəntpōt (Q077p Hoeselt)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
gezel:
gëzellë (Q077p Hoeselt)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
21794 |
dulden |
uithouden:
awthâge (Q077p Hoeselt)
|
iemand dulden in zijn nabijheid, het kunnen uithouden [luchten, uithouden, uitstaan] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34239 |
dunne melk |
dunne melk:
døn mē̜lk (Q077p Hoeselt),
døn męlǝk (Q077p Hoeselt)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
plastron (fr.):
plastroͅ (Q077p Hoeselt)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
zwarte, een -:
zwatten (Q077p Hoeselt)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19311 |
durfal |
kadee:
kedé (Q077p Hoeselt)
|
iemand die alles durft te doen [kadee, mannekeskneuter, durfal] [N 85 (1981)]
III-1-4
|