22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
dobbe (L325p Horn)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
17946 |
met grote stappen lopen |
aftreden:
B.v. den haof is 10m deep ich höb hem aafgetraoje (met passen van 1m meten).
aaftrèje (L325p Horn),
treden:
trèje (?) (L325p Horn)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || stappen, grote ~ maken [stuppen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20570 |
met kleine hapjes eten |
smikkelen:
sjmikkələ (L325p Horn),
snageren:
schnáágərə (L325p Horn)
|
Hoe noemt U: Druk eten met kleine hapjes (busselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17945 |
met kleine stapjes lopen |
dabbelen:
i.e. pasjes maken. B.v. kiek ins, waat det wichtje al net kan diebele.
diebele (L325p Horn)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34140 |
met opgeheven staart rondlopen |
biezen:
bizǝ (L325p Horn)
|
[N 3A, 9a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
19062 |
met tegenzin |
tegen zijn wil:
tège miene wil (L325p Horn)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
buien:
buie (L325p Horn)
|
regenen bij tussenpozen [buien, sjoelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34369 |
metalen scheplepel |
voerschotel:
vōršotǝl (L325p Horn)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
tanden:
tęnj (L325p Horn)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|
18379 |
metalen uiteinde van een schoenveter |
nestel:
nistel (L325p Horn)
|
metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)]
III-1-3
|