e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huifkar huifkar: betekenis: de gewone Limburgse (Brabantse) muts  hoefkàr (Horst) huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
huilen beuken: buūke (Horst), krijten: kriete (Horst) zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen] [N 85 (1981)] III-1-4
huilen, schreien schreeuwen: schrawwe (Horst) schreien [SGV (1914)] III-1-4
huis, woning huis: hoes (Horst) huis [SGV (1914)] III-2-1
huishouden huishouden: hoeshalde (Horst) huishouden [SGV (1914)] III-2-1
huislook daklook: -  daaklouk (Horst), huislook: -  hoesloek (Horst) donderblad, huislook [DC 46 (1971)] III-4-3
huismus, mus jiets: jiets (Horst, ... ), korenzeiker: korrezeiker (Horst), mus: mus (Horst, ... ) Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || huismus || huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] || musch [SGV (1914)] III-4-1
huisvlieg, vlieg huisvlieg: huisvleeg (Horst), vlieg: vleeg (Horst) huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)] III-4-2
huiszwaluw huiszwaluw: hoêszwaluw (Horst) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren huiveren: huuvere (Horst), schuiveren: schuuvere (Horst), schuvere (Horst) huiveren [SGV (1914)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2