25529 |
witte, buitenlandse bloem |
bloem:
blom (L414p Houthalen)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
20620 |
wittebrood |
mik:
meͅk (L414p Houthalen)
|
wit brood [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17890 |
woelen |
woelen:
woele (L414p Houthalen)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, sjravelen, sjörge) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gaensdāāg (L414p Houthalen),
gunsdag (L414p Houthalen)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21131 |
woest, wild rijden |
rotsen:
Van Dale: I. rotsen, (gew.) 1. rossen; - rondlopen; - 2. ravotten, stoeien.
roͅtsə (L414p Houthalen)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28816 |
wol |
wol:
wol (L414p Houthalen),
wǫl (L414p Houthalen)
|
Dierlijke spinvezel, afkomstig van de huidbedekking van vooral schapen (wol), koeien, geiten, kamelen enz. (haar) (Bonthond, s.v. ø̄wol of haarø̄). Hoewel de naam wol wordt gebruikt voor het haar van verschillende diersoorten, wordt, wanneer men van wol spreekt, meestal de wol van het schaap bedoeld. De waarde hiervan is afhankelijk van verschillende factoren: de fijnheid, de krul, de zacht- en soepelheid, de elasticiteit, de soliditeit, het warmtegevend vermogen enz. (Morand, pag. 58 en 59). [N 62, 75a; N 59, 201; L A1, 226; MW; monogr.]
II-7
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
stang:
staŋ (L414p Houthalen),
trens:
trɛ.ns (L414p Houthalen)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|
25211 |
wolk alg. |
wolk:
voͅlək (L414p Houthalen),
woͅlək (L414p Houthalen)
|
wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
18132 |
wonde |
wonde:
wonde (L414p Houthalen),
wōn (L414p Houthalen)
|
een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23919 |
wonderdoener |
wonderdoener:
wonneroener (L414p Houthalen)
|
Een wonderdoener. [N 96D (1989)]
III-3-3
|