33208 |
aardappelrooier |
opsteker:
ǫpstiǝkǝr (L414p Houthalen)
|
Degene die de aardappelen uitsteekt. De regelmatige voorvoegsels aardappel- en patatte- zijn weggelaten. [N 12, 22a; monogr.]
I-5
|
33168 |
aardappelschil |
schil:
sxø̜l (L414p Houthalen)
|
Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
33164 |
aardappelstruik |
struik:
strǭ.k (L414p Houthalen)
|
Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.]
I-5
|
33482 |
aardbei |
aardbeer:
eërdbeer (L414p Houthalen),
iərdbeer (L414p Houthalen),
iərtbēr (L414p Houthalen),
"Lillo" in de nabijheid van Houthalen
eerbere (L414p Houthalen)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
i̯eͅrtbērəvla͂j (L414p Houthalen)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24922 |
aarde, grond |
aarde:
iər (L414p Houthalen)
|
aarde [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden kruik:
ī̄ǝrdǝn krǭk (L414p Houthalen),
kroeg:
krux (L414p Houthalen),
pot:
pǫt (L414p Houthalen),
stenen pot:
stī̄nǝn pǫt (L414p Houthalen)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
gat:
gaot (L414p Houthalen),
kont:
kǫ.nt (L414p Houthalen),
kot:
koot (L414p Houthalen)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
I-9, III-1-1
|
17654 |
aarsspleet |
kerf:
kerf (L414p Houthalen),
reet:
reet (L414p Houthalen)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
aartsbiskop (L414p Houthalen)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|