33587 |
sjalot |
sjalot:
sjelot (L289a Hushoven),
sjarlot:
scherlotten (L289a Hushoven)
|
[DC 13 (1945)]sjalot
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slaaj (L289a Hushoven)
|
sla
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
slaoən dich um dien oèren (L289a Hushoven),
slòan (L289a Hushoven)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
32314 |
slagijzer |
klopijzer:
klǫp˱ī.zǝr (L289a Hushoven)
|
Het stuk ijzer waarmee de mandenmaker het vlechtwerk dichter opelkaar slaat. Zie ook afb. 277. In Stokkem (L 423) werd dit werk met de zijkant van de hand gedaan; in Diepenbeek (Q 71) beschermde men de hand daartoe met een stuk leer. [N 40, 56; monogr.]
II-12
|
24375 |
slak |
kelderslak:
kêlderslek (L289a Hushoven),
slak:
slek (L289a Hushoven)
|
kelderslak || slak
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (L289a Hushoven)
|
slang
III-4-2
|
20647 |
slappe koffie |
foezel:
foezel (L289a Hushoven),
klaterjanus:
klaaterjaanes (L289a Hushoven),
schotelswater:
schootelswaater (L289a Hushoven),
schotelwater:
schoeëtelwaater (L289a Hushoven),
schootelwaater (L289a Hushoven)
|
slappe koffie || slechte koffie
III-2-3
|
32573 |
slecht bemesten |
op gods geluk boeren:
ǫp ˲gǫts ˲gǝlø̜k˱ bōrǝ (L289a Hushoven),
uitleuteren:
ūtlø̄tǝrǝ (L289a Hushoven)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
filou (fr.):
fieloe (L289a Hushoven),
schoft:
schóft (L289a Hushoven),
schurk:
schörrek (L289a Hushoven)
|
schoft, schurk || schurk
III-1-4
|
20648 |
slechte drank |
bocht:
Det lös ich neet mieër, det és bócht
bócht (L289a Hushoven)
|
slechte waar of drank
III-2-3
|