24763 |
gaspeldoorn |
heidoorn:
heidoorn (P219p Jeuk)
|
Gaspeldoorn (ulex europaeus 50 tot 150 cm hoge struik. Het is een sterk gedoornde en blijvend groene struik, de takken lopen in doorns uit; de bladeren zijn zeer smal en spits en tevens stekelig; de bloemen zijn meestal zacht behaard en geel of bruingee [N 92 (1982)]
III-4-3
|
29114 |
gat |
gat:
gǫwt (P219p Jeuk),
kot:
kūt (P219p Jeuk)
|
Gat in een kledingstuk. [N 62, 47; MW]
II-7
|
18206 |
gat in een kledingstuk |
gat:
geat in èn koos (P219p Jeuk),
gouwt (P219p Jeuk),
kot:
koet (P219p Jeuk),
Verkl. kuutje (in Jeuk), vs. këkkë in Landen [P 171, WBD].
koet (P219p Jeuk)
|
een gat in een kous [ZND 23 (1937)] || gat in een kledingstuk, bijv. een kous [N 86 (1981)] || Hoe noemt U een gat in kleding? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
21316 |
gauwdief |
schelm:
skelm (P219p Jeuk)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
pelouse (fr.):
peloes (P219p Jeuk),
ploes (P219p Jeuk)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
30718 |
gebarsten |
gebarsten:
gǝbǫstǝ (P219p Jeuk)
|
Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c]
II-9
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (P219p Jeuk)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebeeeje (P219p Jeuk)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23679 |
gebedsweek |
gebedsweek:
gebedsweek (P219p Jeuk)
|
Een gebedsweek. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23476 |
gebeier |
geluid:
gelüd (P219p Jeuk)
|
Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)]
III-3-3
|