e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=P219p plaats=Jeuk

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slaap vaak: vook (Jeuk) Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)] III-1-2
slachten dooddoen: dūǝtown (Jeuk), slachten: sláxtǝ (Jeuk) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slag klats: klats (Jeuk), klets: klets (Jeuk), Gewoon  klets (Jeuk), mot: mot (Jeuk, ... ), pandoer: pandoer (Jeuk), pandoering: pandoering (Jeuk), patat: Zelden  pattat (Jeuk), veeg: veeg (Jeuk), wafel: waffel (Jeuk) hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)] III-1-2
slagstempel stomper: stumpǝr (Jeuk), stompnumero: stumpnømǝrow (Jeuk) Stalen staafje van ongeveer 10 cm lengte met aan de onderzijde een cijfer of letter. De slagstempel wordt gebruikt om opschriften of cijfers in metalen voorwerpen te slaan. [N 33, 268a-b] II-11
slang serpent: sɛrpent (Jeuk) Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)] III-4-2
slangewortel aronskelk: aronskelk (Jeuk) Slangewortel (calla palustris een 15 tot 30 cm hoge plant. De bladeren zijn hartvormig; de bloemen groeien in een kolf, de plant is tweeslachtig, omgeven door een schutblad; de rode bessen van de plant zijn giftig. Bloeitijd in mei en juni (kalle, arons [N 92 (1982)] III-4-3
slank mager: Slank ook onderlijnd, maar niet in R-kolom neergeschreven.  mouger (Jeuk), reel: reel (Jeuk), teer: tier (Jeuk) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)], [N 84 (1981)] || Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)] III-1-1
slecht besleten kwast slechte borstel: slɛxtǝ bǫsǝl (Jeuk) Zie de toelichting bij het lemma 'Goed besleten kwast'. [N 67, 31b] II-9
slecht gekleed persoon sloeber: sloeber (Jeuk), voddenman: voddeman (Jeuk) in lompen gekleed [haveloos, schabullig, schamel] [N 86 (1981)] III-1-3
slecht gesneden hengst piet: pęi̯t (Jeuk) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9