24629 |
bloembol |
djaan:
djaan (P219p Jeuk)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
engelse hof:
engelschen hof (P219p Jeuk)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk,
P219p Jeuk)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
aanviltblok:
[aanvilt]blǫk (P219p Jeuk)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|
30634 |
blokkwast |
platte borstel:
platǝ bǫsǝl (P219p Jeuk)
|
Kwast waarvan het haar in bosjes en op rijen geplaatst is in een houten of zinken voetplaat. Uit woordtypen als 'blokwitter', 'witkwast' en 'sauskwast' blijkt dat de blokkwast wordt gebruikt voor het witten van zolderingen en muren. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Witkwast'. Met de term 'verdrijver' wordt doorgaans een kwast aangeduid waarmee kwaststrepen in natte verf weggewerkt kunnen worden. Zie ook afb. 91. [N 67, 30d]
II-9
|
19323 |
bluf |
ambras:
ambras (P219p Jeuk),
ambras (<fr.):
ambras (P219p Jeuk),
stoef:
stoef (P219p Jeuk, ...
P219p Jeuk)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
21510 |
blussen |
blussen:
bleussen (P219p Jeuk)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
blets (P219p Jeuk),
bləts (P219p Jeuk)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)] || Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blètse (P219p Jeuk)
|
Blutsen: een buil slaan, een deuk slaan (blutsen, knutsen, butsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|