22418 |
kegelen |
kegelen:
keig`le (L316p Kaulille),
keigele (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille)
|
(Sport): Kegelen. || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
keigels (L316p Kaulille, ...
L316p Kaulille,
L316p Kaulille),
mɛtə kɛ.igəls wø.rtər nimî. gəsp^ø:lt (L316p Kaulille)
|
Er zijn negen kegels. [ZND 36 (1941)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
23034 |
kegelspel |
kegelspel:
keig`lspe:l (L316p Kaulille)
|
[1.] Kegelspel (het spel op zichzelf).
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kelder (L316p Kaulille),
kɛ̝ldər (L316p Kaulille)
|
kelder [RND], [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
24181 |
kemphaan |
kemphaan:
kɛmphān (L316p Kaulille)
|
kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21283 |
kerel |
charel:
dat is `ne roewe Charel (L316p Kaulille),
kerel:
das ne rouwe kerel (L316p Kaulille),
dè is `ne roewe kèrel (L316p Kaulille),
et is ne roewe kerel (L316p Kaulille),
kɛ.rəl (L316p Kaulille),
mens:
sterke minsch (L316p Kaulille)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
binnenstebuiten keren:
benǝnstǝbūtǝn kīrǝn (L316p Kaulille),
keren:
kīrǝn (L316p Kaulille)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
’t kèrkhĕf (L316p Kaulille),
o
het keərkhof (L316p Kaulille)
|
Kerkhof. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
23298 |
kerkklok |
klok:
slinger van de klok (L316p Kaulille),
lex. var. *klippel
de klippel van e klok (L316p Kaulille)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
kerkuil:
keͅrəkyl (L316p Kaulille)
|
uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|