17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achteroetgaon (L316p Kaulille),
achteroetgoëon (L316p Kaulille),
terug uitgaan:
trug oet gaon (L316p Kaulille),
wijken:
wieken (L316p Kaulille)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
slūǝ.n (L316p Kaulille)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34584 |
achterwand |
achterste plank:
ɛxtǝrstǝ pla.ŋk (L316p Kaulille),
achterste schut:
ɛxtǝrstǝ sxø̜t (L316p Kaulille),
bred:
brēt (L316p Kaulille),
hoofdbred:
hęi̯brēt (L316p Kaulille),
karbred:
karbrēt (L316p Kaulille),
karbrɛt (L316p Kaulille),
schut:
sxøt (L316p Kaulille),
schutsel:
sxø̜tsǝl (L316p Kaulille)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
24438 |
adder |
trenter:
WBD/WLD een man geboortig van Kaulille kent: "trenter
trenter (L316p Kaulille)
|
Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op de kop. Zijn lengte is tot 70cm ( [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
ich kum mènen oajem nie kriegen (L316p Kaulille)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
adem krijgen:
ich kum mènen oajem nie kriegen (L316p Kaulille)
|
Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
de aoren van het veurheut (L316p Kaulille),
een aor opesniejen (L316p Kaulille)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
21448 |
afdingen |
afbieden:
ps. omgespeld volgens Frings.
āfbijə (L316p Kaulille)
|
beknibbelen, Op de prijs ~, de prijs omlaag trachten te drukken [afpeekele, afprengelen, afpenkelen, pingelen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34247 |
afgeroomde melk |
botermelk:
botermelk (L316p Kaulille),
klits:
klets (L316p Kaulille),
klęts (L316p Kaulille),
ondermelk:
o.ndǝrmę.lǝk (L316p Kaulille)
|
De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.]
I-11
|
34326 |
afgetrokken zeug |
afgetrokken zeug:
āfxǝtrokǝ [zeug] (L316p Kaulille)
|
Een door het veelvuldig zogen vermagerde zeug. In vraag N 19, 22 werd gevraagd naar "een zeug die vermagerd is door ...", dus naar een zelfstandig begrip. In dit lemma is de nadruk gelegd op de eigenschap "vermagerd" en is het zelfstandig naamwoord zeug niet gedocumenteerd. Voor de documentatie van de verschillende woordtypen voor "zeug" en de bijbehorende dialectvarianten zie het lemma ''zeug'' (1.2.5). [N 19, 22; monogr.]
I-12
|