18968 |
konkelen |
in de kont kruipen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
in de konk kroeffe (Q121p Kerkrade)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
smoezen:
Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.
sjmoeze (Q121p Kerkrade)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33399 |
kooi voor mestvarkens |
mestkouw:
mē̜ ̞skǫu̯ (Q121p Kerkrade)
|
Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c]
I-6
|
28267 |
kooiafdeling, kooivak |
gerüstgang:
jǝrøsjank (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
vervoerafdeling:
vervoerafdeling (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Domaniale])
|
Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.]
II-5
|
28256 |
kooiafsluiting |
barrière:
barilēǝr (Q121p Kerkrade
[(Wilhelmina)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
brostbarrière:
brosbarijēr (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Domaniale]),
brosbarijērǝ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Julia]),
stang:
štaŋ (Q121p Kerkrade
[(Domaniale)]
[Willem-Sophia])
|
Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.]
II-5
|
31503 |
kookbeitel |
stembeitel:
štɛmbēsǝl (Q121p Kerkrade)
|
Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118]
II-11
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
fornuis:
foͅrnø̄s (Q121p Kerkrade),
fərnø̄s (Q121p Kerkrade)
|
fornuis
III-2-1
|
19526 |
kookpot |
kasserol:
kasəroͅl (Q121p Kerkrade),
ketel:
kɛsəl (Q121p Kerkrade),
kookduppen:
mv k‹xd[p\\ns
kōͅxdøpə (Q121p Kerkrade),
marmiet:
marmit (Q121p Kerkrade)
|
grote kookpot || kasserol, kastrol || ketel, kookpan || kookpan
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kauw, de -:
der kui (Q121p Kerkrade),
middag, de -:
de middaag (Q121p Kerkrade)
|
kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
heuer (Q121p Kerkrade),
kappes:
kappes (Q121p Kerkrade),
kap’pes (Q121p Kerkrade),
kool:
kool (Q121p Kerkrade),
loesj:
niet goed gesloten kool
loesj (Q121p Kerkrade),
moes:
mós (Q121p Kerkrade)
|
[N Q (1966)]kool || kool, niet gesloten
I-7
|