e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
konkelen in de kont kruipen: zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)  in de konk kroeffe (Kerkrade) heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)] III-1-4
konkelfoezen (wbd) smoezen: Van Dale: smoezen, I.2. bedekt en zacht met iem. praten vooral ten koste van iemand anders.  sjmoeze (Kerkrade) verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)] III-3-1
kooi voor mestvarkens mestkouw: mē̜ ̞skǫu̯ (Kerkrade) Hier staan de betrekkelijk zeldzame specifieke benamingen voor het hok van de mestvarkens bijeen. Vergelijk de toelichting bij het lemma "hok voor de beer" (2.4.8). [N 76, 41c] I-6
kooiafdeling, kooivak gerüstgang: jǝrøsjank (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), vervoerafdeling: vervoerafdeling (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Domaniale]) Het gedeelte van de schacht waar het transport met behulp van liftkooien plaatsvindt. [N 95, 86; monogr.] II-5
kooiafsluiting barrière: barilēǝr (Kerkrade  [(Wilhelmina)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]), brostbarrière: brosbarijēr (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), brosbarijērǝ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Julia]), stang: štaŋ (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Willem-Sophia]) Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.] II-5
kookbeitel stembeitel: štɛmbēsǝl (Kerkrade) Koudbeitel of volder waarmee de naden tussen twee ijzeren of stalen platen of de randen van een klinknagelkop worden dichtgeslagen. Op deze wijze ontstaat een afsluiting die water- en gasdicht is. Zie ook afb. 183. Volgens de invuller uit Q 121b werd dit werk met behulp van de pin van de hamer gedaan. [N 33, 118] II-11
kookkachel, fornuis fornuis: foͅrnø&#x0304s (Kerkrade), fərnø&#x0304s (Kerkrade) fornuis III-2-1
kookpot kasserol: kasəroͅl (Kerkrade), ketel: kɛsəl (Kerkrade), kookduppen: mv k‹xd[p\\ns  kōͅxdøpə (Kerkrade), marmiet: marmit (Kerkrade) grote kookpot || kasserol, kastrol || ketel, kookpan || kookpan III-2-1
kooksel kauw, de -: der kui (Kerkrade), middag, de -: de middaag (Kerkrade) kooksel; Hoe noemt U: Het gekookte, het kooksel (kokenage, kook, zooi) [N 80 (1980)] III-2-3
kool, algemeen: een krop kool hoofd: heuer (Kerkrade), kappes: kappes (Kerkrade), kap’pes (Kerkrade), kool: kool (Kerkrade), loesj: niet goed gesloten kool  loesj (Kerkrade), moes: mós (Kerkrade) [N Q (1966)]kool || kool, niet gesloten I-7