34641 |
kruiwagenberrie |
bomen:
bø̄m (Q121p Kerkrade)
|
Elke van de twee lange draagbomen. Aan de voorzijde zijn de twee berries verbonden met de as van het kruiwagenwiel. Aan de andere kant van de berries bevinden zich de handvaten. Bij de meeste kruiwagens kunnen op de berries zijwanden geplaatst worden, zodat de kruiwagen een bak heeft. Bij de bakkruiwagen zijn deze zijwanden vast, en bij de scheienkruiwagen komen ze niet voor. Onderaan de berries bevinden zich de poten van de kruiwagen. [N 18, 98c + 99 + add; N G, 53a; JG 1a; JG 1b; RND 129; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
help:
hɛlǝp (Q121p Kerkrade, ...
Q121p Kerkrade),
karriem:
kārrēm (Q121p Kerkrade)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr] || Van touw of leer vervaardigde band waarmee kruiwagens omhoog worden gehouden tijdens het kruien. De lussen aan de uiteinden van het kruizeel worden daarbij om de handvatten van de burries bevestigd terwijl het middenstuk kruisvormig over de rug of ook enkel om de hals wordt gelegd. [N 30, 22c; monogr.]
I-13, II-9
|
34321 |
krul in de staart |
varkensstaart:
vɛrkǝnsštats (Q121p Kerkrade)
|
[N 76, 16]
I-12
|
17749 |
krullen |
schaafspaan:
sjaaf`sjpieëne (Q121p Kerkrade)
|
schaafkrullen
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
grotsen:
jrótse (Q121p Kerkrade),
kuchen:
Lang en hevig hoesten.
kīēche (Q121p Kerkrade)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || Kuchen: kort en droog hoesten (kuchen, kochelen, krochen, krochelelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
heerd:
heǝt (Q121p Kerkrade),
hoop:
hōp (Q121p Kerkrade),
kudde:
køt (Q121p Kerkrade)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
krul:
eng krol ? (Q121p Kerkrade),
kuif:
koef (Q121p Kerkrade),
kuifje:
küfje (Q121p Kerkrade),
struif:
ene stroeff (Q121p Kerkrade),
enne stroef (Q121p Kerkrade),
struivel:
stroevel (Q121p Kerkrade)
|
kuif [N 10 (1961)] || kuif: de opstaande vederbos boven op de kop van een vogel (kuif, rap, tuil) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-4-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
leeuwerik:
lîêwerik (Q121p Kerkrade),
liever:
lieëver (Q121p Kerkrade)
|
Hoe heet de kuifleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24200 |
kuifmees |
keesmutsje:
kîêsmuutsje (Q121p Kerkrade),
kuifmeesje:
koufmèèske (Q121p Kerkrade)
|
kuifmees || kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34475 |
kuiken |
kuiken:
kȳxǝ (Q121p Kerkrade)
|
Jong van een kip. [A 6, 1d; Wi 4; RND 1; L 6, 20a; L 42, 32; JG 1a, 1b, 2c; S 14; Gwn 5, 15; Vld.; monogr.]
I-12
|