e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kerkrade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruimenboom pruimenboom: proe(m)’meboom (Kerkrade) pruimeboom I-7
pruimenvlaai pruimenvladem: proemmevlaam (Kerkrade), Sjwatse proem¯mevlaam  proe’mevlaam (Kerkrade), Verklw. proemmevleëmsje  proem’mevlaam (Kerkrade) pruimenvlaai || pruimevlaai III-2-3
pruimtabak pruimpje sjiek: prymšǝ šik (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), pruimsjiek: prumšik (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Domaniale]), rolletje sjiek: rø̜lšǝ šik (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Maurits]), sjiek: šik (Kerkrade  [(Domaniale / Wilhelmina)]   [Julia]), sjiektoebak: šiktubak (Kerkrade  [(Domaniale)]   [Eisden]) Tabak die geschikt is om gepruimd te worden. De mijnwerker gebruikte pruimtabak ondergronds ter vervanging van de sigaret. Volgens Dieteren 1984 (pag. 60) stopten de mijnwerkers in het begin van de Limburgse mijnbouw pruimtabak achter hun kiezen als bescherming tegen het gevaarlijke stof. [N 95, 965] II-5
prutsen broddelen: brod’dele (Kerkrade), fiemelen: fieë’mele (Kerkrade), fisternllen (rh.): fiesternöl’le (Kerkrade), foemelen: foe’mele (Kerkrade), frikkelen: friek’kele (Kerkrade), fritsen: friet’se (Kerkrade), hoddelen: hod’dele (Kerkrade), klommelen: kloe’mele (Kerkrade), klootzakken: kloeëtzakke (Kerkrade), klungelen: klung’ele (Kerkrade), knusen: cf. Rh.Wb. IV kol. 898 s.v. "knäusen"2a. etwas unordentlich machen weil die Fahrung oder Lust fehlt....  knoeëzje (Kerkrade), murksen (du.): mórk’se (Kerkrade), prossen: prosj-sje (Kerkrade), pro’sje (Kerkrade), schustern (du.): sjoestere (Kerkrade), voor de vot houwen: vuur de vót houwe (Kerkrade) broddelen || iets slordig doen [leuteren] [N 85 (1981)] || klungelen || klungelen, prutsen || nutteloze arbeid verrichten [N 85 (1981)] || ondegelijk of onvoldoende werk verrichten of ondegelijk aan iets werken [prutsen, fanneken, vrellen, prutten, dooieren, merelen, kloten, klooien, teutelen, zeuren, soeliën, hannesen, treuzelen, teuten, semmelen] [N 85 (1981)] || ondeskundig werken || prutsen || slecht, slordig werk leveren door onvoldoende kennis [broddelen, brodden, modderen, troddelen, figgelen, knoefelen, foefelen, krabben, fikkelen] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4
prutser hanskasper: hanskas’per (Kerkrade), inne hanskasper (Kerkrade), klommelaar: klu’meler (Kerkrade), klommelskerel: kloe’melskeël (Kerkrade), sinterklaas: tsinterkloas (Kerkrade) een klungelaar || iemand die onhandig is [kavveleuter, boerenklos, klos] [N 85 (1981)] || klungelaar || prutser III-1-4
prutswerk broddelswerk: brod’delswerk (Kerkrade), gehoddel: jehod’del(s) (Kerkrade), gehoddels: jehod’del(s) (Kerkrade), geschuster (< du.): jesjoes’ter (Kerkrade), hoddelswerk: hod’delswerk (Kerkrade), klngelei (du.): klungelij’ (Kerkrade), klotewerk: kloeëte werk (Kerkrade), klungelswerk: klun’gelswerk (Kerkrade), knoddelswerk: knoed’delswerk (Kerkrade), murks (du.): mórks (Kerkrade), pfusch-kraam: foesj’kroam (Kerkrade), pfusch-werk: foesj’werk (Kerkrade) broddelwerk, slecht werk, knoeiwerk || gepruts, knoeiwerk || minderwaardig werk || ondeugdelijk werk || prutswerk || slordig uitgevoerd werk || slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] III-1-4
pruttelen lurken: lurken (Kerkrade) Hoe noemt U: Snurkende geluiden maken, gezegd van een pijp (smierken, lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
puber jongelui: jonglü (Kerkrade), jongen: jónge (Kerkrade), jongere: jóngere (Kerkrade), jongetje: jöngs-je (Kerkrade), jöngsje (Kerkrade), sneuzel: sjneuzel (Kerkrade) iemand van jeugdige leeftijd (jongere) [N 102 (1998)] III-2-2
pudding podding: boedoeng (Kerkrade), boed’dieng (Kerkrade), Syst. WBD  boedieng (Kerkrade), pudding: budding (Kerkrade) brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pudding || Pudding (bodding, podding?) [N 16 (1962)] III-2-3
puimsteen bimssteen: bimsštē (Kerkrade) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9