19512 |
tuit |
tuitel:
tētəl (P055p Kermt)
|
tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20116 |
turfmolm |
molm:
moləm (P055p Kermt)
|
[ZND 01 (1922)]
I-7
|
21618 |
twee centiem |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
seͅnt (P055p Kermt)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33263 |
tweede klaversnede |
klaverhooi:
klaverhooi (P055p Kermt),
klaverzaad:
klāvǝrzōt (P055p Kermt)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
21648 |
tweede verkoping |
hogen:
ps. omgespeld volgens Frings.
hīgeŋ (P055p Kermt)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34234 |
tweespeen |
twee valse demen:
twī valsǝ dęmǝ (P055p Kermt)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33998 |
twijg |
wis:
wes (P055p Kermt),
wisje:
weskǝ (P055p Kermt)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33597 |
ui, ajuin |
djuin:
zjoun (P055p Kermt),
jaan:
jōͅɛ.n (P055p Kermt),
joͅən (P055p Kermt),
joun:
jouən (P055p Kermt)
|
ajuin [ZND 01 (1922)] || ajuin (sg) [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2a (1963)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
33788 |
uier |
uier:
ēǝr (P055p Kermt),
ē̜ǝ.r (P055p Kermt),
ē̜ǝr (P055p Kermt),
ɛ̄ǝr (P055p Kermt)
|
[JG, 1b; A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a en 39b]De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.] || Uier, alle tepels samen. [N 19, 19b; JG 1a, 1b]
I-11, I-12, I-9
|
34157 |
uieren |
uier maken:
(de koe) mãkt ē̜i̯ǝr (P055p Kermt)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|