20548 |
jam |
jam:
jèm (L298a Kesseleik)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
jeurig zin (L298a Kesseleik)
|
Zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20561 |
jenever |
schnaps (du.):
snaps (L298a Kesseleik)
|
jenever; Hoe noemt U: Sterk alcoholische drank bereid uit moutwijn waaraan bij de distillatie jeneverbessen zijn toegevoegd, die er het aroma aan verlenen (snevel, babbelwater, jandoedel, knevelwas, kwak, sjenevel, jenever, klare, snaps) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18086 |
jicht |
gicht:
gicht (L298a Kesseleik)
|
Jicht: stofwisselingsziekte die berust op afzetting van urinezure zouten in de gewrichten, met veel pijn (jicht, dicht, gicht, flerecijn, reumatiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21280 |
joelen |
herrin:
herrie (L298a Kesseleik)
|
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
22379 |
jojo |
jojo:
jojo (L298a Kesseleik)
|
Het speeltuig bestaande uit een schijf die langs een koord dat eromheen gewonden is, afloopt en door de traagheid zichzelf weer opwindt [jojo]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21814 |
jokken |
beuzelen:
Van Dale: beuzelen, 1. (w.g.) onzin vertellen, ongerijmde dingen zeggen; - (gew.) onwaarheid, beuzels vertellen.
beuzelen (L298a Kesseleik)
|
onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
vrijer:
vrieër (L298a Kesseleik)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20380 |
jongen met wie men verloofd is |
mens:
miens (L298a Kesseleik)
|
verloofde [mannelijk] [caresseur] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (L298a Kesseleik)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|