23457 |
opening in een galmgat |
galmraam:
galmraam (L298a Kesseleik)
|
Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18163 |
opereren |
opereren:
opereren (L298a Kesseleik)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgoeen (L298a Kesseleik)
|
Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19293 |
ophitsen |
opstoken:
opstuiken (L298a Kesseleik)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetsjeien (L298a Kesseleik)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18811 |
opletten |
opletten:
op letten (L298a Kesseleik)
|
aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18810 |
oplettend |
gewarig:
gewèrig (L298a Kesseleik)
|
oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29110 |
opnaaisel |
dubbele zoom:
døbǝlǝ zǫwm (L298a Kesseleik),
opnaaisel:
opnɛjsǝl (L298a Kesseleik)
|
Omgenaaide plooi in een kledingstuk waardoor het korter wordt. [N 62, 20]
II-7
|
29016 |
oppoffen |
poffen:
pufǝ (L298a Kesseleik)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|
18959 |
oprecht |
oprecht:
oprecht (L298a Kesseleik)
|
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)]
III-1-4
|