21663 |
wbd: verkopen voor |
kwijt zijn:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwīt zēn (L369p Kinrooi),
laten:
ich laot ze dich veur... (L369p Kinrooi),
verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərkau̯pə (L369p Kinrooi)
|
verlaten, Zegt men bij u: ik wil die geit voor zoveel geld wel ~ = voor die prijs wil ik ze wel verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21535 |
weegschaal |
waag:
ein wāx (L369p Kinrooi)
|
weegschaal [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
33821 |
week in de muil |
zwak in de muil:
zwāk en dǝ mūl (L369p Kinrooi)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
hondenweer:
hondenweer (L369p Kinrooi),
kroenekranenzomer:
kroenekranenzomer.
krūnəkrānəzōmər (L369p Kinrooi),
nazomertje:
nao-zeumerke (L369p Kinrooi),
wassig weer:
wessig wèer (L369p Kinrooi),
zomerweer:
zomerweer (L369p Kinrooi)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wēͅrb"stəl (L369p Kinrooi)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wèerleecht (L369p Kinrooi),
zeebrand:
zeebrand.
zīəbràntʔ (L369p Kinrooi)
|
weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
sterk in de muil:
stɛrǝk en dǝ mūl (L369p Kinrooi)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ.x (L369p Kinrooi)
|
weg [RND]
III-3-1
|
17907 |
weggrissen |
graaien:
graaje (L369p Kinrooi),
grissen:
grése (L369p Kinrooi),
pikken:
pikke (L369p Kinrooi),
schoppen:
sjoppe (L369p Kinrooi)
|
Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
achteruitgaan:
achteruut goan (L369p Kinrooi),
uitgaan wie een kaars:
geit oet wiej ein kaes (L369p Kinrooi)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|