e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q111p plaats=Klimmen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knap meisje bed-engel: bèd-ingel (Klimmen) meisje, knap, mooi uitziend ~ [N 37 (1971)] III-1-4
knappen knappen: knappe (Klimmen), knoepen: knoeppe (Klimmen) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen kniersen: knīēsje (Klimmen), kratsen: kratse (Klimmen), piepen: pīēpe (Klimmen), schuren: sjōēre (Klimmen) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht knecht: eine nuujje knech (Klimmen), knɛx (Klimmen) Helper van de stro- of rietdekker. Tot zijn werkzaamheden behoort onder meer het aanvoeren van het stro of riet. [N F, 44] || knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] II-9, III-3-1
knecht voor het ondergronds toilet kiebelmajoor: kibǝlmajuǝr (Klimmen [Maurits]), kiebelmeester: kibǝlmęjstǝr (Klimmen) De man die ondergronds de W.C.-tonnen moest verwisselen. [monogr.; N 95, 77 add.] II-5
knecht, algemeen dagloner: dāxluǝnǝr (Klimmen), knecht: knɛx (Klimmen) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
kneden kneden: knē̜ (Klimmen) De boter kneden om de melk, die zich nog tussen de boterdeeltjes bevindt, eruit te drukken. In sommige gebieden werd de boter tegelijkertijd gewassen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 28, 7; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; Ge 22, 8 en 69; R 3, 76 en 77; monogr.] I-11
knellen knellen: knelle (Klimmen, ... ) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen klemmen: klemme (Klimmen), knellen: knelle (Klimmen), pitsen: pitsje (Klimmen), pramen: WNT: pramen, A) Bedr., I) Eig. - A. Met een persoon als object: 1. Drukken, knellen [...] 4. Stooten, duwen.  prame (Klimmen) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
knepper, petard knepper: knɛpǝr (Klimmen [Emma, Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]), (mv)  knɛpǝš (Klimmen  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Maurits]) Schietgat dat geladen is met één patroon. Een "knepper" wordt voornamelijk gebruikt om een harde brok gesteente van kleine omvang te verbrijzelen. Wat betreft het woordtype "pétard", deze term wordt volgens de studies van Defoin en Vanwonterghem weliswaar onder andere ook omschreven als "hulpschot", maar wordt volgens Haust (pag. 159) toch vooral in de hierboven beschreven betekenis gebruikt: "petite mine de cm 30 à cm 40 de profondeur, servant à dégager la roche. [N 95, 440; monogr.; Vwo 594] II-5