20524 |
homp brood |
knab:
meevoud knabbe
knab (Q111p Klimmen),
korst:
de korst
koeësj (Q111p Klimmen)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hond (Q111p Klimmen),
hont (Q111p Klimmen),
hŏnd (Q111p Klimmen),
hónd (Q111p Klimmen)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
appetijt hebben:
appetīēt höbbə (Q111p Klimmen),
barsten van de honger:
barsjte van de honger (Q111p Klimmen),
der smal slaan:
der sjmaal sjlaon (Q111p Klimmen),
gepen:
gīēpe (Q111p Klimmen),
granken:
hunkeren naar eten
granke (Q111p Klimmen),
honger hebben:
honger höbbe (Q111p Klimmen),
hònger höbbe (Q111p Klimmen),
kreperen:
krepeere (Q111p Klimmen),
rammelen van de honger:
rammele van de honger (Q111p Klimmen),
vergorgen:
vergörrege (Q111p Klimmen)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)] || hongerig [greeg] [N 10 (1961)] || trek; Hoe noemt U: Zin in eten (trek, appertijt, appetijt, goesting, kop) [N 80 (1980)], [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
gepen:
hunkeren naar eten
gīēpe (Q111p Klimmen),
hongerig:
hungerig (Q111p Klimmen)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hojneŋ (Q111p Klimmen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huid (Q111p Klimmen),
huit (Q111p Klimmen),
kop:
kop (Q111p Klimmen, ...
Q111p Klimmen,
Q111p Klimmen)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
aardappel:
èrpel (Q111p Klimmen),
bolles:
bölles (Q111p Klimmen),
dr bölles (Q111p Klimmen),
botsenbol:
boetsebol (Q111p Klimmen),
hersenpan:
hersepan (Q111p Klimmen),
huif:
de huuf (Q111p Klimmen),
knikker:
knikker (Q111p Klimmen),
knots:
knötsj (Q111p Klimmen),
riethamer:
rīēthaamer (Q111p Klimmen),
tuitenbolles:
tuutebölles (Q111p Klimmen)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
28175 |
hoofd ventilator |
hauptsventilator:
hǫwpsvɛntilātǫr (Q111p Klimmen
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.]
II-5
|
23420 |
hoofdaltaar |
altaar:
dr elter (Q111p Klimmen),
groot altaar:
groeëte èlter (Q111p Klimmen),
hoofdaltaar:
hoofelter (Q111p Klimmen)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
zijbalken:
zībɛlǝk (Q111p Klimmen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|