33123 |
rij van de bovenste laag |
kant:
kānt (K359p Koersel)
|
Elk van de twee rijen waardoor de bovenste laag van het dorsbed wordt gevormd. [N 14, 19; JG 2c; monogr.]
I-4
|
32921 |
rij, wiers |
rij:
ręi̯ (K359p Koersel)
|
De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.]
I-3
|
21130 |
rijden |
rijden:
reijə (K359p Koersel),
reiən (K359p Koersel),
reͅijə (K359p Koersel)
|
rijden [ZND 25 (1937)], [ZND A2 (1940sq)], [ZND m]
III-3-1
|
21269 |
rijkdom |
goed:
gû.et (K359p Koersel)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijken:
rijəke (K359p Koersel)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
ne genderrem (K359p Koersel)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
reep (K359p Koersel)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boongard:
boengyr (K359p Koersel),
boonstaak:
boënstaak (K359p Koersel),
erwtenrijs:
ɛrtərɛ.zər (K359p Koersel),
rijs:
rēzer (K359p Koersel)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [N P (1966)]
I-7
|
25584 |
rijskast |
kast:
kas (K359p Koersel, ...
K359p Koersel),
%%meervoud%%
kasǝ (K359p Koersel),
rijsplaats:
rijsplaats (K359p Koersel)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e]
II-1
|
20603 |
rijstebrij |
rijstpap:
Syst. Frings
rɛ̄spap (K359p Koersel)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|