23200 |
bidden |
beden:
ge moet beeən (K359p Koersel)
|
Ge moet bidden (in de kerk). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
te biechte gaan:
te biechte (K359p Koersel)
|
We gaan biechten, of ... ons biechten, of ... te biechte (welke uitdrukking is hiervoor gebruikelijk?). [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
bejə (K359p Koersel),
bĕĭjə (K359p Koersel),
hogen:
hŭəgə (K359p Koersel)
|
bieden [RND], [ZND 21 (1936)], [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
bīēr (K359p Koersel)
|
bier [RND]
III-2-3
|
20640 |
bierpap |
slemp:
Syst. Frings
slɛmp (K359p Koersel)
|
Bierpap (beerslemp?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33502 |
bieslook |
bieslook:
biesloeək (K359p Koersel),
look:
loeək (K359p Koersel)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bes (K359p Koersel),
biestmelk:
besmølk (K359p Koersel)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
bietenblader:
biǝtǝblǭr (K359p Koersel),
bietenkruid:
biǝtǝkrø̜i̯t (K359p Koersel),
bietenloof:
biǝtǝluf (K359p Koersel)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|
33244 |
bietenplantjes uitdunnen |
aftrekken:
āftrękǝ (K359p Koersel)
|
Uit de rijen jonge plantjes telkens enkele exemplaren weghalen zodat de overgebleven bietenplantjes meer ruimte krijgen om uit te groeien. Doorgaans wordt dit werk in twee fases gedaan. Eerst wordt met de schoffel of de hak op regelmatige afstanden de rij plantjes over de breedte van de schoffel onderbroken. Van de overgebleven groepjes wordt dan iets later alleen het beste plantje overgehouden; de andere worden met de hand uitgetrokken. Tegelijk wordt dat geselecteerde plantje extra aangezet. Intussen wordt, zoals op het aardappelveld, regelmatig onkruid gewied; zie de toelichting bij het lemma Aanaarden. Het object van de handeling is steeds bieten, bietenplantjes. [N 12, 45; N Q, 8; JG 1b; monogr.; add. uit N 15, 2]
I-5
|
33245 |
bietenveld |
rapenland:
rǭpelant (K359p Koersel),
rapenveld:
rǭpǝvęlt (K359p Koersel)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|