20314 |
jonge vrouw |
juffer:
juffer (Q167p Koninksem)
|
juffrouw [ZND m]
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem),
jóng (Q167p Koninksem),
jongen:
joongen (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem),
kadee:
cf. VD F-N s.v. "cadet, -ette"jongere (jongste) broer of zuster; jongste kind
cadai (Q167p Koninksem),
lummel:
lumməl (Q167p Koninksem)
|
grote (opgeschoten) jongen [ZND 11 (1925)] || jongen [ZND 11 (1925)] || jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
eine jood, twee joden (Q167p Koninksem, ...
Q167p Koninksem)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
zj als Jean
eine zjudas (Q167p Koninksem)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
joefrouw (Q167p Koninksem)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
katouna kleid (Q167p Koninksem)
|
Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)]
III-1-3
|
21912 |
kaal duivenjong |
kwakjong:
kwakjo.ŋk (Q167p Koninksem)
|
Kaal jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kuǝm (Q167p Koninksem)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krá.pə (Q167p Koninksem)
|
kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
tuisen:
Met de kaarten spelen.
tø͂ͅša (Q167p Koninksem)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|