17809 |
langen |
langen:
Geven.
langen (Q074p Kortessem),
Overreiken.
langen (Q074p Kortessem)
|
Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
streep:
stręi̯p (Q074p Kortessem)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|
25079 |
langzaam, traag |
langzaam:
da get langzom (Q074p Kortessem),
da get lanzoom (Q074p Kortessem)
|
Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
19599 |
lantaarn |
lantaarn:
ləti̯ān (Q074p Kortessem)
|
lantaarn [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
18222 |
lap |
lap:
NB p.269 leëre lap: leren zool.
lap (Q074p Kortessem)
|
lap (stuk stof)
III-1-3
|
19297 |
lastig (werken) |
lastig:
¯t is ne lèstige bùrger: ¯t is een moeilijk mens
lèstig (Q074p Kortessem)
|
lastig
III-1-4
|
17814 |
laten |
laten:
lo.ətə (Q074p Kortessem),
loite (Q074p Kortessem),
loətə (Q074p Kortessem),
lōətə (Q074p Kortessem)
|
laten [ZND 25 (1937)], [ZND 46 (1946)]
III-1-2
|
22076 |
laten uitvliegen |
uitlaten:
uutloete (Q074p Kortessem)
|
Hoe zegt men: de duiven eens laten uitvliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24990 |
lauw |
lauw:
lo wetter (Q074p Kortessem),
lauwwarm:
loa werem wetter (Q074p Kortessem)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aderdoem (Q074p Kortessem),
aderdom (Q074p Kortessem),
ādərdoͅm (Q074p Kortessem)
|
ouderdom || ouderdom; op zijn - [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|