e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Kortessem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meelpijp, meelgoot meelbuis: [meel]bøjs (Kortessem), meelpijp: [meel]pęǝp (Kortessem) De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.] II-3
meelzeef teems: tems (Kortessem), ti.ms (Kortessem) Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.] II-3
meester meester: hei hīlt veͅyl van pa en ma, va noenk ɛn tant ɛn vanne mɛstər (Kortessem), meestər (Kortessem), mistər (Kortessem) (school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] || onderwijzer; Hoe werd voor de 2e Wereldoorlog een onderwijzer van de lagere school genoemd? [DC 48 (1973)] III-3-1
meetje steken schraampje zaaien: Sub sjroöm: Bè t sjreiumke zêë jònde e sjroöm getrokke: Bij dit jongensspel werd met kroonkurken naar n streep geworpen.  sjreuimke zêë (Kortessem), schramen: Vanop n drietal meter werd met n geldstuk, doch meestal met kroonkurken (want de jongens hadden geen geld) naar n lijn gegooid; wiens geldstuk of "sjötelke"op de lijn of er het dichtst bijlag, had gewonnen (deze "sjötelkes"werden bij de plaatselijke herbergiers opgehaald).  sjreuime (Kortessem) Jongensspel. III-3-2
mei mei: Ze hùbbe gîestere de mee gestoöke: Gisteren heeft men de mei gezet (de ruwbouw is af).  mee (Kortessem) Mei: meiboom. III-3-2
meid, dienstmeid maagd: mǭx (Kortessem) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meikever kever: kiəvər (Kortessem), ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  kiəvər (Kortessem), meikever: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  mēkiəvər (Kortessem), mulder: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; met witte vleugels  molder (Kortessem), preekheer: ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;  preekheer (Kortessem) meikever [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
meisje meidje: medske (Kortessem) meisje III-2-2
meisje met wie een jongen verkering heeft lief: lîef (Kortessem), meidje: medske (Kortessem) meisje (lief; verkering) || meisje (verkering) III-2-2
melk melk: mē.lǝk (Kortessem), męlk (Kortessem), mɛ.lǝk (Kortessem) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11