17825 |
vinden |
vinden:
venn (K314p Kwaadmechelen)
|
vinden [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
nə veŋər (K314p Kwaadmechelen),
vinger (K314p Kwaadmechelen),
viŋər (K314p Kwaadmechelen)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || een vinger [znd A1 (1940sq)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
tien luishaken:
ik heb niets dan mijn tien luishauke om mijn kost te verdienen
tin luishauke (K314p Kwaadmechelen)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
doorgaans Frings, soms eigen spelling
boͅtveŋk (K314p Kwaadmechelen)
|
vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flier:
vlier (K314p Kwaadmechelen),
violier:
vlier (K314p Kwaadmechelen),
vlieër (K314p Kwaadmechelen)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|
19745 |
viooltje |
violet:
violet (K314p Kwaadmechelen)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
veʔǝ (K314p Kwaadmechelen)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
20727 |
vlaai |
vlaai:
Syst. IPA
vlo̞u̯əi̯ (K314p Kwaadmechelen)
|
Vla, bekend cirkelvormig gebak met vulling (vlaoj, flaaj, tabbeschaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
appelvlaai mee deeg:
appelvlaai mee dieëg over vabove (K314p Kwaadmechelen),
toeslag:
Syst. IPA
tusláx (K314p Kwaadmechelen),
vlaai:
vlaai (K314p Kwaadmechelen),
vloie (K314p Kwaadmechelen)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. IPA
spēͅs (K314p Kwaadmechelen)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|