20718 |
bloem |
bloem:
blom (Q088p Lanaken),
blǫ.m (Q088p Lanaken)
|
Bloem bestaat uit het inwendige van de graankorrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. Het vormt de fijnste soort in de reeks produkten die tijdens het builen worden gescheiden. Bloem is uitermate geschikt om mee te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmeelɛ en ɛboultéɛ. Het woordtype dobbele zero (Q 167) verwijst naar het feit dat de fijnheid van bloem met ø̄0ø̄ (zero) wordt aangegeven. Hoe meer zeroɛs, des te fijner de bloem. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma ɛbloemɛ in wld II.1, pag. 83.' [N O, 37c; JG 1a; JG 1b; Vds 246; Jan 240; Coe 218; Grof 245; monogr.]
II-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blomə (Q088p Lanaken)
|
bloemen [RND]
III-4-3
|
33611 |
bloementuin |
hof:
hoof (Q088p Lanaken)
|
bloemenhof [ZND 27 (1938)]
I-7
|
24649 |
bloemknop |
bot:
bot (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
bōͅt (Q088p Lanaken),
boͅt (Q088p Lanaken),
knoop:
knōb (Q088p Lanaken),
knō‧b (Q088p Lanaken)
|
bot, knop [ZND 34 (1940)] || knop [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
blómkŭŭl (Q088p Lanaken)
|
Hoe noemt u de volgende soorten kool (brassica oleracea L. - fam. cruciferae): bloemkool (brassica eleracea botrytis) (Eigenlijk geen bladgroente) [N 71 (1975)]
I-7
|
19646 |
bloemperk |
bed:
beͅt (Q088p Lanaken)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
26413 |
blok |
blok:
blǫk (Q088p Lanaken),
pan:
pan (Q088p Lanaken)
|
Het stalen, in P 188 betonnen, blok waarin de pot of pan bevestigd is die in watermolens het lager vormt van de taats van het staakijzer. [Vds 106; Coe 126; Grof 149] || Vierkant houten of stenen blok. In het midden ervan bevindt zich een holle stenen of metalen kom waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. Zie ook afb. 75. Vanderspickken maakt een onderscheid tussen het blok buiten naast het molenrad (Vds 75) en het blok binnen in het molenhuis (Vds 88). Gezien het feit dat beide blokken dezelfde functie hebben, zijn de termen uit de twee artikelen in dit lemma bijeengeplaatst. [Vds 88]
II-3
|
31257 |
blok voor aambeeld of klein gereedschap |
kont:
kōnt (Q088p Lanaken)
|
Het houten blok waarop aambeeld, speerhaken, staken etc. geplaatst worden. Het bestaat doorgaans uit het onderste, dikke gedeelte van de stam van een taaie boomsoort. Zie ook afb. 16. Bij de koperslager uit L 210 vormde het blok de basis voor de ezel, een aambeeldachtig hulpgereedschap dat bestond uit een soort stang waaraan aan één uiteinde een bolle of platte verhoging was aangebracht. In de bovenzijde van het blok waren gaten met verschillende diameters aangebracht die werden gebruikt wanneer in een metalen plaat een bol vlak moest worden geklopt. Vgl. ook de toelichtingen bij de lemmata "ezel" en "matrijs, holblok". Zie voor het woordtype knoer ook RhWb (IV) kol. 1069, s.v. ɛKnurzɛ: "knorriges Stück Holz, Baum-, Aststumpf, Wurzel, schwer spaltbar". De tussen haakjes geplaatste vormen zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma "aambeeld".' [N 33, 41; N 64, 32g; N 66, 13g; N 64, 32d; N 66, 13d; N 66, 5b; monogr.]
II-11
|
21510 |
blussen |
blussen:
bluisse (Q088p Lanaken),
blussche (Q088p Lanaken),
blø͂ͅssə (Q088p Lanaken),
bləssə (Q088p Lanaken)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blōͅtsə (Q088p Lanaken),
blö:tsə (Q088p Lanaken),
bløͅtsə (Q088p Lanaken),
blətsə (Q088p Lanaken),
knotsen:
knōtsə (Q088p Lanaken),
knŏtse (Q088p Lanaken)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|