22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
kreisje (<du.) gooien:
vər zallən irs kreitske goeje (Q088p Lanaken),
litsen:
ver goon iers litsen (Q088p Lanaken),
rommelen:
ver zulle iers roemelen (Q088p Lanaken)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
bidden:
beien (Q088p Lanaken),
bijə (Q088p Lanaken),
na het afsterven komt een vrouw de buren uitnodigen: lijkbidden
bējen (Q088p Lanaken)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
34187 |
uitpersen van de baarmoeder, prolapsus uteri |
het lijf uit:
ǝt līf ūt (Q088p Lanaken)
|
Het uitzakken van de baarmoeder veroorzaakt door de naweeën of door het gewicht van de vruchtvliezen. In tegenstelling tot een prolapsus vaginae doet zich de prolapsus uteri altijd voor na een baring. [N 52, 4; A 48A, 8; N 3A, 97; N 52, 30a; monogr.]
I-11
|
21445 |
uitschelden |
kekelen:
plat
zich kēͅkələ (Q088p Lanaken),
schelden:
sjellə (Q088p Lanaken),
uitpoetsen:
oetpotsen (Q088p Lanaken)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitzetten:
ūt˲zɛtǝ (Q088p Lanaken)
|
Een onderdeel van een werkstuk in volle grootte op papier uittekenen. Zie ook het lemma "uitslaan" in Wld II.9, pag. 103. [N 64, 91; N 66, 27]
II-11
|
22343 |
uitsliepen |
uitsliepen:
ieme oetslîêpe (Q088p Lanaken)
|
Iemand uitslijpen (uitlachen door met de twee wijsvingers over elkaar te wrijven; wat wordt daarbij gezegd?) [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (Q088p Lanaken)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
31530 |
uittanden |
tanden:
tāndǝ (Q088p Lanaken)
|
Een zinken of koperen plaat van een getande rand voorzien. [N 64, 96; N 66, 33c]
II-11
|
21133 |
uitwijken |
afzetten:
āf˲zętǝ (Q088p Lanaken)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
17699 |
urine |
pis:
pes (Q088p Lanaken),
pis (Q088p Lanaken),
zeik:
zęi̯k (Q088p Lanaken),
(bij "minder benhoofd"volk (fijn, maar langer).
zijk (Q088p Lanaken)
|
urine van een mens [N 38 (1971)] || Vloeibare ontlasting van vee. [N 38, 18d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11, III-1-1
|