22090 |
duivenslag |
duivenslag:
doeveslaog (Q088p Lanaken),
dūvǝslāx (Q088p Lanaken),
strijkplank:
strī.kplà.ŋk (Q088p Lanaken),
strī.kplā.ŋk (Q088p Lanaken),
til:
tel (Q088p Lanaken),
val:
vā.l (Q088p Lanaken)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
zeië (Q088p Lanaken),
zijə (Q088p Lanaken)
|
duif, wijfje [ZND 18 (1935)], [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
deul (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
duil (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
dø͂ͅl (Q088p Lanaken),
døͅl (Q088p Lanaken),
døͅl van də slēͅg (Q088p Lanaken),
døͅl van t dreə (Q088p Lanaken),
duizelig:
dy(3)̄zəlig (Q088p Lanaken),
verduizeld:
verduzelt (Q088p Lanaken)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19310 |
durven |
durven:
dø͂ͅrəvə (Q088p Lanaken),
dɛrven (Q088p Lanaken)
|
durven [ZND 25 (1937)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
d"r (Q088p Lanaken, ...
Q088p Lanaken),
dōr (Q088p Lanaken)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
døjə (Q088p Lanaken)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallicht:
dwaolleech (Q088p Lanaken)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalken:
dwē̜.rs˱ba.lǝkǝ (Q088p Lanaken)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
altijd anders willen:
hēi wīlt altied aanders (Q088p Lanaken),
dwarsdrijven:
dweirsdrieve (Q088p Lanaken),
dwēͅrsdrieve (Q088p Lanaken),
dwēͅrsdrijve (Q088p Lanaken),
dwēͅrsdrīvə (Q088p Lanaken)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
wat nen dweirsdreiver (Q088p Lanaken),
wat ənə dwēͅrsdrīvər (Q088p Lanaken),
wat ənən dwērsdrijvər (Q088p Lanaken),
warsdrijver:
wat enne wērsdrijver (Q088p Lanaken)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|