e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L422p plaats=Lanklaar

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: āfdāk (Lanklaar), karschop: kāršop (Lanklaar), schop: šop (Lanklaar), šǫp (Lanklaar) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen l?pfen: B.v. eine hont löpfe.  løpfə (Lanklaar), lepsen: lupche (Lanklaar), stampen: stampë (Lanklaar) schoppen [ZND 06 (1924)] || stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)] III-1-2
schoppen in het kaartspel schoppen: sjuppen (Lanklaar, ... ) Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
schoren poussards zetten: poussards zetten (Lanklaar  [(Eisden)]   [Zwartberg, Waterschei]), schoren: sxø̄rǝn (Lanklaar  [(Eisden)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.] II-5
schors schaal: šal (Lanklaar  [(van een dennenboom)]  ), schors: šǫrs (Lanklaar) De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.] II-12
schot schot: šéuët, twieë šéuët (Lanklaar) Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)] III-3-1
schotel schotel: šūətəl (Lanklaar, ... ), om eten in te doen ook gezegd voor het rondgaan in de kerk met een schaal  šōtəl (Lanklaar), vr. langwerpig of rond in de keuken gebruikt  šōtəl (Lanklaar), teil: naam gegeven aan een porceleinen kom  tēͅi̯l (Lanklaar), vr. aarden schotel om boter in te bereiden  tējl (Lanklaar) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
schoteltje schoteltje: schøtəlkə (Lanklaar), šy(3)̄ətəlkə (Lanklaar), šø&#x0304təlkə (Lanklaar, ... ) een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)] III-2-1
schouder schouder: šoͅuwərs oͅbōlə (Lanklaar), šoͅwwər (Lanklaar) een schouder [ZND B1 (1940sq)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)] III-1-1
schouderblad schouderblad: showerblaad (Lanklaar) Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)] III-1-1