33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L422p Lanklaar),
karschop:
kāršop (L422p Lanklaar),
schop:
šop (L422p Lanklaar),
šǫp (L422p Lanklaar)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
l?pfen:
B.v. eine hont löpfe.
løpfə (L422p Lanklaar),
lepsen:
lupche (L422p Lanklaar),
stampen:
stampë (L422p Lanklaar)
|
schoppen [ZND 06 (1924)] || stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
sjuppen (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
Schoppen: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
26112 |
schoren |
poussards zetten:
poussards zetten (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei]),
schoren:
sxø̄rǝn (L422p Lanklaar
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.]
II-5
|
31694 |
schors |
schaal:
šal (L422p Lanklaar
[(van een dennenboom)]
),
schors:
šǫrs (L422p Lanklaar)
|
De ruwe buitenkant van de stam en takken van een boom. In sommige dialecten bestaat er een verschil in benaming tussen de schors van naaldbomen en die van andere bomen. Het betreft de plaatsen Lommel (K 278), Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Hechtel L 352), Peer (L 355), Neerglabbeek (L 367), Houthalen (L 414), Hasselt (Q 2) en Martenslinde (Q 89). De schors van de naaldboom wordt daar met een locale uitspraakvariant van het woordtype schil aangeduid, de schors van andere bomen met die van schors. In Lanklaar (L 422) wordt het woord schaal (šal) alleen voor de schors van dennenbomen gebruikt [N 50, 8a-b; N 75, 83d; A 45, 32; L 34, 54a-b; monogr.]
II-12
|
21367 |
schot |
schot:
šéuët, twieë šéuët (L422p Lanklaar)
|
Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|
19506 |
schotel |
schotel:
šūətəl (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar),
om eten in te doen ook gezegd voor het rondgaan in de kerk met een schaal
šōtəl (L422p Lanklaar),
vr. langwerpig of rond in de keuken gebruikt
šōtəl (L422p Lanklaar),
teil:
naam gegeven aan een porceleinen kom
tēͅi̯l (L422p Lanklaar),
vr. aarden schotel om boter in te bereiden
tējl (L422p Lanklaar)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schotel [ZND m] || schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || teil, in de betekenis van aarden pan of diepe schotel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19508 |
schoteltje |
schoteltje:
schøtəlkə (L422p Lanklaar),
šy(3)̄ətəlkə (L422p Lanklaar),
šø̄təlkə (L422p Lanklaar, ...
L422p Lanklaar)
|
een ronde schotel [ZND 06 (1924)] || schoteltje [ZND 34 (1940)] || schoteltje, klein bordje of ~, gebruikt onder een kopje waaruit men drinkt [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
šoͅuwərs oͅbōlə (L422p Lanklaar),
šoͅwwər (L422p Lanklaar)
|
een schouder [ZND B1 (1940sq)] || schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
showerblaad (L422p Lanklaar)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft. schug). [N 106 (2001)]
III-1-1
|