| 21914 |
jong dat pas kan vliegen |
pieper:
pīpərs (Q240p Lauw)
|
Vlug jong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 21913 |
jong dat pluimen begint te krijgen (zn.) |
stoppeljong:
stòpəljo.ŋk (Q240p Lauw)
|
Jong dat pluimen begint te krijgen. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
| 24338 |
jong van een dier |
jong:
joŋk (Q240p Lauw)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]
I-11
|
| 34314 |
jong varken |
bag:
báx (Q240p Lauw)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
| 34481 |
jonge kip |
pul:
pøl (Q240p Lauw)
|
Bedoeld wordt de jonge kip die bijna aan de leg is of net legt. [N 19, 40d; R 14, 23b; R 3, 39; A6, 1b; JG 1a, 1b; L 1a-m; Gwn; Vld.; S 27, add.; monogr.]
I-12
|
| 20159 |
jongen |
jong:
jong (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
jongen (knaap) [ZND 01 (1922)] || jongen; een lamme - [ZND 29 (1938)]
III-2-2
|
| 20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
caressant:
kersant (Q240p Lauw)
|
de jongen met wie men verkering heeft [caprice, flip, vrijer] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
| 21335 |
jood |
jood:
u kort
ne jud, twee juden (Q240p Lauw, ...
Q240p Lauw)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
| 23211 |
judas |
judas:
als in Jean
Judas (Q240p Lauw)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
| 21336 |
juffrouw |
juffrouw:
joeffrouw (Q240p Lauw)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|