31816 |
keerbeitel |
keerbeitel:
kīǝrbęjtǝl (K317p Leopoldsburg)
|
De bovenste, niet snijdende beitel van sommige houtschaven die boven op de schaafbeitel bevestigd is. Zie ook afb. 31d. De keerbeitel voorkomt dat er bij het schaven houtvezels uit het hout worden getrokken. Daarom wordt de keerbeitel zo dicht mogelijk tegen de snede van de schaafbeitel geplaatst. [N G, 35c; N 53, 54g; monogr.]
II-12
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofdbed:
hø̄bęt (K317p Leopoldsburg),
hø̜x˲bęt (K317p Leopoldsburg),
voordel:
vø ̝ǝi̯ǝl (K317p Leopoldsburg)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (K317p Leopoldsburg, ...
K317p Leopoldsburg)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegelen (K317p Leopoldsburg)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mitə ke.gəls wöntər nəmi.ə gəspilt (K317p Leopoldsburg)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
ke̝ͅldər (K317p Leopoldsburg)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kadee:
kade (K317p Leopoldsburg),
kerel:
kerḷ (K317p Leopoldsburg),
keͅrəl (K317p Leopoldsburg)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
keren:
kīǝrǝ (K317p Leopoldsburg)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
ən ū[ə}gə kĕr[ə}k (K317p Leopoldsburg),
ən ūəgə kerək (K317p Leopoldsburg)
|
Een hoge kerk. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
23298 |
kerkklok |
klok:
də boͅut fan də kloͅk (K317p Leopoldsburg)
|
De klepel van de klok. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|