29998 |
mortel |
spijs:
spīs (L211p Leunen)
|
Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.]
II-9
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mōsterd (L211p Leunen),
Dat kumt as maosterd nó dn aet: dat komt als mosterd na de maaltijd Láche as ennen hoond dén maosterd gevraete hit: lachen tegen wil en dank/zuurzoet lachen
maosterd (L211p Leunen)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
beduil:
peduul (L211p Leunen),
mot:
mot (L211p Leunen, ...
L211p Leunen)
|
mot [SGV (1914)] || mot, vlindertje || motvlinder
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
gesmiezel:
gesmiēzel (L211p Leunen),
gesmoezel:
(dit is een variant van gesmi‰zel).
gesmoēzel (L211p Leunen),
knoei:
knoej (L211p Leunen),
miezel:
miēzel (L211p Leunen)
|
motregen, fijne regen
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
miezelen:
miēzele (L211p Leunen),
’t miezelt (L211p Leunen),
smoezelen:
(dit is een synoniem voor mi‰zele).
smoēzele (L211p Leunen)
|
miezelen, motregenen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
malt:
malt (L211p Leunen)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
mouw:
mow (L211p Leunen)
|
mouw [SGV (1914)]
III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwscholk:
móuwschòllek (L211p Leunen)
|
zijn er verschillende namen voor verschillende soorten van deze kledingstukken ? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
20598 |
muik |
muik:
mar.: volgens res. wordt het eerder gebruikt als benaming voor het verstopte fruit dan voor de geheime bergplaats
mòjək (L211p Leunen)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)]
III-2-3
|