e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

Gevonden: 5514

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(geen) waarde (geen) waarde: gen wejerdə (Lommel), gen weͅjerd (Lommel) Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)] III-3-1
(iets) zich niet aantrekken niet aantrekken: gê mut ɛw dè nie antrè’en (Lommel), trekt auw da nie aon (Lommel), niks van aantrekken: trèkter uiw toch niks van an (Lommel) Ge moet u dat niet aantrekken [ZND 32 (1939)] III-1-4
(kleine) zelfstandige <omschr.> op zijn eigen werken: hij werkt op z’n eigen (Lommel), middenstander: middenstander (Lommel), zelfstandige: kleine zelfstandigen (Lommel) Noem het (dialect)woord voor: een kleine zelfstandige? [middenstander] [N 102 (1998)] III-3-1
(met) het hoofd stoten beuken: erəgəs tègən bo⁄ən (Lommel), botsen: erəgəs tegəm botsən (Lommel), knotsen: knotsə (Lommel), knotsenbol doen: knotsəboͅl duŋ (Lommel), stoten: erəgəs tègən stowətən (Lommel), stowətə (Lommel), zenə koͅp stowətən (Lommel), zən ägən stotən (Lommel) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen er stevig op staan: die staat er stevig op  dijə stetər stēvəg op (Lommel), gestapeleerd: heͅijes gəstapəlejərt (Lommel), stevig op de benen: stevech oͅb də bejənən stoͅwən (Lommel), stevig op de poten: stevəg op də powətə (Lommel) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(persoon met) bleek, flets gezicht vlasschijter: t is ne vlaskij-er (Lommel) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2
(zich) bukken (zich) bukken: bø`ən (Lommel, ... ), bøͅ`jə (Lommel), zijn eigen bukken: zen äbəm bø`ən (Lommel), zən ägən bø`ən (Lommel) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-&gt; [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: dobklei`ə (Lommel), dobmytskə (Lommel), dōpklējkən (Lommel), dōpmøtskən (Lommel), duk (Lommel), nagelbeͅi`ə (Lommel), nāvəlband (Lommel), ny(3)̄sduk (Lommel), nøsduk (Lommel), pesvoͅt (Lommel), spēduk (Lommel), tepduk (Lommel), vual (Lommel), vwal (Lommel), weͅndəl (Lommel), zeiəverleͅbkə (Lommel), zējvərleͅpkən (Lommel) dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)] || doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
<naam> <naam>: iemands naamfjest kawen (Lommel, ... ), naamfeest vieren (Lommel, ... ), t naamfjest vieren (Lommel, ... ), besteken: iemand bestèken (Lommel, ... ), feestdag: feejəstdag vieren (Lommel), feestdag vieren: feejəstdag vieren (Lommel) feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken] [N 112 (2006)], [N 112 (2006)] || Hoe heet: het naamfeest van iemand vieren? [ZND 32 (1939)], [ZND 32 (1939)] III-3-2
[falie] falie: falie (Lommel), fallie (Lommel), voile (fr.): ZND35,010b: Bij mensen in rouw.  vooel (Lommel), ZND35,010b: Wordt gedragen bij een begrafenis en gedurende den rouw door vrouw-zusters-dochters.  fwaiel (Lommel), zwarte neusdoek: zwärtənizduk (Lommel) falie (zwarte doek die de vrouwen vroeger droegen, nu nog hier en daar in gebruik bij begrafenissen) [ZND 35 (1941)] || sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3